welzijn & zorg

Meer mensen met een migratieachtergrond aan het werk in de zorgsector

Welke factoren beïnvloeden hun keuze voor een zorgberoep?
16.12.2020
Foto's
Belga Image

Voor het Actieplan 4.0 ‘Werk maken van werk in de zorg- en welzijnssector’ wil de Vlaamse overheid nagaan hoe meer personen met een migratieachtergrond in de zorgsectoren aan het werk kunnen gaan. Zowel in het onderwijs als op de arbeidsmarkt zijn personen met een migratieachtergrond van buiten de EU niet goed vertegenwoordigd. De samenleving wordt alsmaar diverser: een bijkomende reden om actief in te zetten op een sterkere participatie.

We mogen verwachten dat een sterkere vertegenwoordiging van personen met migratieachtergrond in de zorgberoepen zal bijdragen tot een betere zorg voor de personen met een migratieachtergrond in onze samenleving. Het onderzoek van het Steunpunt WVG focust op twee vragen: hoeveel personen met een migratie-achtergrond werken in de zorgsectoren, en welke factoren bevorderen en belemmeren de keuze voor een zorgberoep?

Hoeveel mensen met een migratieachtergrond werken in de zorg?

Hoeveel mensen met een migratieachtergrond werkzaam zijn in de zorgsector leidden de onderzoekers af uit cijfers uit de Kruispuntbank Sociale Zekerheid. Volgens de berekeningen bedraagt het totale aantal mensen met een migratieachtergrond in de ‘Menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ 13,6%, wat heel wat minder is dan hun aandeel (22%) in de totale bevolking op beroepsleeftijd (Vanderbiesen & Pasang, 2018).

Onder de personen van buitenlandse herkomst is het grootste deel afkomstig uit buurlanden (3,5%), gevolgd door personen van Maghrebijnse herkomst (2%), Zuid-Europese (1,4%), Oost-Europese (1,2%) en Aziatische herkomst (1,2%). Minder dan 1% van de mensen tewerkgesteld in de menselijke gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening is van Turkse, Congolese of een andere Afrikaanse herkomst. Bij mensen met een niet-EU achtergrond kiezen mensen uit de Turkse en Maghrebijnse gemeenschappen relatief minder vaak voor een beroep in de zorgsector. Vanuit de kleine Congolese, Burundese en Rwandese gemeenschappen komen relatief meer personen in de zorg terecht, in ziekenhuizen en in instellingen met huisvesting voor ouderen (woonzorgcentra) en voor personen met een lichamelijke handicap.

Net zoals in de Belgische bevolking zijn ook bij mensen met een migratieachtergrond vooral vrouwen tewerkgesteld in de zorg. Bij vrouwen van Turkse en Maghrebijnse herkomst lijken er extra drempels te bestaan om in een zorgberoep te stappen. Omdat deze mensen op meer vlakken van elkaar verschillen dan enkel op vlak van hun herkomst hebben de onderzoekers culturele stereotypes vermeden en hen benaderd vanuit een perspectief dat oog heeft voor meerdere dimensies van de persoon. Daarom werd gekozen voor een analytisch kader op basis van universele theorieën over gepland gedrag en de kwaliteit van arbeid, zonder daarbij cultuurspecifieke factoren uit het oog te verliezen.

Personen met een migratie-achtergrond werden in verschillende fases van hun loopbaan gevraagd welke factoren het kiezen voor een zorgberoep belemmeren en bevorderen. De intentie om voor een zorgopleiding of -beroep te kiezen. wordt bepaald door drie factoren: de houding ten opzichte van dit gedrag en evaluatie daarvan (attitude), hoe de omgeving over dit gedrag denkt (subjectieve normen) en de ingeschatte vaardigheid om dit gedrag te stellen (waargenomen gedragscontrole). 

Factoren die mensen voor een zorgjob doen kiezen

Bij alle groepen respondenten wordt het sociale contact en mensen helpen vermeld als belangrijkste motivatie om voor een zorgopleiding en/of -beroep te kiezen. Ook de variatie in de job komt regelmatig terug als een bevorderende factor om voor een zorgberoep te kiezen. Dit geldt vooral voor verpleegkundigen en opvoeders. De taken van zorgkundigen daarentegen worden soms als eentonig en weinig uitdagend ervaren, wat een reden kan zijn om verder te studeren voor verpleegkundige. Hun (medische) kennis vergroten en steeds bijleren wordt vooral door studenten verpleegkunde en werkende verpleegkundigen als een positief aspect van de job gezien.

Drempels om voor een zorgjob te kiezen

De hoge werkdruk is een belemmerende factor om in de zorg te werken. De hoge werkdruk wordt reeds tijdens stages ervaren door meisjes in zorgopleidingen in het secundair beroepsonderwijs en studenten verpleegkunde in het hoger onderwijs. De hoge werkdruk ondermijnt net het sociale aspect van een zorgberoep, en daarmee de belangrijkste motivatie om in de zorg te werken. Enkel leerlingen in het ASO die weinig of geen ervaring hebben in de zorg zijn zich minder bewust van de hoge werkdruk. Het personeelstekort dat vaak aan de oorzaak ligt van de hoge werkdruk kan dus helaas net nieuwe instromers afschrikken. Ook valt op dat heel wat leerlingen in zorgopleidingen in het secundair beroepsonderwijs niet per definitie ook voor een zorgberoep willen kiezen. Stages zijn vaak een eerste contact met de zorgsector. Het verdient dus bijzondere aandacht om na te gaan of de werkdruk bij stages kan verminderd worden. Aangezien deze werkdruk ook een realiteit is bij een effectieve tewerkstelling, dient nagegaan te worden hoe daar ondersteuning kan geboden worden en welke maatregelen nodig zijn.

Wat de attitudes ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden betreft valt op dat jonge studenten in het secundair en het hoger onderwijs weinig besef hebben van het salaris dat ze zullen verdienen en dat ze vooral kiezen op basis van de arbeidsinhoud en het sociale contact. Oudere studenten, zij-instromers en werkenden daarentegen vinden het salaris te laag in verhouding tot de zwaarte van de arbeidsomstandigheden. Het belang van de zorgsector is nu meer dan duidelijk en een opwaardering o.a. in een sterkere personeelsomkadering en een beter salaris is zeker een aandachtspunt. Voor zij-instromers, die vaak uit de werkloosheid komen, is de werkzekerheid die een zorgberoep biedt wel een belangrijke bevorderende factor om voor dit beroep te kiezen. Bij jonge studenten wordt de werkzekerheid wel vermeld als een positief aspect maar is het minder doorslaggevend. De onregelmatige uren worden vooral door mensen met een gezin als belemmerende factor gezien. Voor oudere studenten met een gezin kan een gebrek aan kinderopvang in combinatie met een gebrek aan inkomen een tegenargument zijn om een zorgopleiding aan te vatten. Bij de werkenden worden sommigen zelfstandig verpleegkundige om zelf hun uren te kunnen bepalen. Verder zijn doorgroeimogelijkheden vooral belangrijk voor bachelor-studenten verpleegkundige die soms hogere ambities hebben in hun studies.

Wat de attitudes ten aanzien van de arbeidsomstandigheden betreft worden zorgberoepen fysiek en mentaal zware beroepen genoemd. Bij de fysieke belasting wordt het optillen van mensen vermeld als een taak van zorgkundigen en verpleegkundigen die op de lange duur tot rugklachten kan leiden. Studenten die stages gedaan hebben zijn zich hiervan reeds bewust maar voelen zich nog fit genoeg om dit aan dit kunnen. Bij de mentale belasting wordt vooral het overlijden van patiënten vermeld als emotioneel moeilijke momenten bij beroepen zoals zorgkundige en verpleegkundige. Ook euthanasie komt hierbij ter sprake als iets wat sommigen afschrikt omwille van hun geloof. Verder is (verbale) agressie van cliënten naar het zorgpersoneel toe een pijnpunt dat sommige zorgverleners aanhalen. Hulpverleners met een migratieachtergrond geven aan dat ze te maken krijgen met discriminerende en racistische reacties van cliënten. Deze fysiek en mentaal zware arbeidsomstandigheden blijken mensen die voor een zorgopleiding kiezen niet af te schrikken maar wel anderen zoals bijvoorbeeld leerlingen in het ASO.

De attitudes ten aanzien van de arbeidsrelaties blijken eerder neutraal te zijn in de keuze voor een zorgberoep. Het teamwerk wordt wel eens vermeld als een positief aspect. Daarnaast spreekt men over de samenwerking tussen artsen, bachelors en HBO5 verpleegkundigen, zorgkundigen en verzorgenden vooral in hiërarchische termen. Hoewel er soms spanningen zijn stimuleert deze hiërarchie ook de ambitie om hogerop te geraken. Door het personeelstekort klagen stagiaires ook wel eens over een gebrek aan begeleiding. Hoewel men zich over het algemeen geaccepteerd voelt door collega’s, vormt de taal voor nieuwkomers soms een obstakel om vlot met collega’s om te gaan.

Wat de subjectieve normen betreft denken bijna alle respondenten dat hun omgeving of belangrijke anderen positief staan ten opzicht van hun keuze voor een zorgopleiding en/of -beroep. Zij hebben het gevoel een vrije keuze te hebben om te doen wat ze graag willen doen. Zorgberoepen worden volgens hen door hun omgeving gezien als eerbare beroepen omdat ze mensen helpen. Toch horen zij ook regelmatig kritische kanttekeningen vanuit hun omgeving. In het secundair reduceren jongeren zorgberoepen wel eens tot vuil werk zoals bijvoorbeeld de stoelgang van mensen opkuisen. In die context dichten ASO-studenten en hun omgeving een lage status toe aan zorgberoepen. Soms zijn ouders bezorgd omdat ze menen dat zorgberoepen fysiek en mentaal zwaar zijn. Toch benadrukken de meeste respondenten dat zij zelf hun keuze voor een zorgopleiding of -beroep maken en zich niet laten beïnvloeden door negatieve opmerkingen. Wie rolmodellen in de omgeving heeft zal ook sneller voor een zorgberoep kiezen. 

Verder spelen genderrollen een belangrijke rol in de subjectieve normen ten aanzien van zorgberoepen. Zowel in onze samenleving als bij andere culturen bestaan er nog steeds een reeks verwachtingen met betrekking tot het gedrag van vrouwen en mannen. Hoewel in ons land steeds meer vrouwen buitenshuis aan het werk zijn, nemen zij nog steeds meer huishoudelijke taken op. Vrouwen met een migratieachtergrond worden niet altijd ondersteund in hun studie-/ of beroepskeuze omdat hun omgeving vooral de man als kostwinner ziet. Sommige meisjes in het beroepsonderwijs zouden hun studies of loopbaan stopzetten eens ze trouwen en kinderen krijgen. Maar ook mannen krijgen te maken met genderverwachtingen. Daar de zorg vooral als een vrouwelijk beroep wordt gezien, reageert de omgeving niet altijd positief op de weinige mannen die voor een zorgopleiding of -beroep kiezen.

Bij mensen met een migratieachtergrond spelen ook cultuurspecifieke normen mee. Zo vermelden moslims het taboe op het wassen van mannen door vrouwen en omgekeerd. Hoewel ze zich hier soms wat onwennig bij voelen, voeren degenen in een zorgopleiding of -beroep deze taken meestal wel uit. Ze menen dat dit niet in strijd is met hun geloof omdat ze mensen helpen. Toch kennen ze moslims in hun omgeving die dit taboe aangeven als reden om niet in de zorg te willen werken. Verder leidt het verbod op het dragen van een hoofddoek in ziekenhuizen en woonzorgcentra ook tot onwennigheid. De meeste moslima’s die reeds in de zorg werken volgen deze kledingvoorschriften. Anderen voelen zich echter niet goed bij het verbod waardoor dit dan ook een belemmerende factor wordt om in de zorg te werken. Daarnaast vermelden mensen uit verschillende niet-Westerse culturen dat het onderbrengen van ouderen in woonzorgcentra in strijd is met het respect voor ouderen in hun cultuur en tradities om ouderen door de familie te laten verzorgen. Hoewel ze hun eigen ouderen nooit naar een woonzorgcentrum zouden brengen, geven de respondenten aan er geen probleem mee te hebben om daar te werken en wil men die ouderen de zorg geven die ze aan hun eigen ouderen zouden geven. Tenslotte is er de waargenomen gedragscontrole die een directe invloed heeft op de keuze voor een zorgopleiding en/of -beroep.

Alle respondenten geven aan dat het hun eigen keuze is om een zorgopleiding en/of -beroep te doen, al werden sommige zij-instromers wel door de VDAB op weg gezet naar de opleiding. De meeste respondenten voelen zich ook in staat om de opleiding te volgen of het beroep uit te voeren. Ervaringen in de zorg zoals bijvoorbeeld familieleden verzorgd hebben, studentenwerk of stages doen het vertrouwen van studenten in hun vaardigheden toenemen. Wel twijfelen sommige studenten aan hun capaciteit om emotioneel om te kunnen gaan met overlijdens en het lijden van patiënten. Allen zien het behalen van een diploma als noodzakelijk voor de arbeidsmarkt, maar voelen zich niet verplicht om met een diploma van een zorgopleiding effectief in de zorg te gaan werken. In het secundair onderwijs hebben leerlingen ook andere interesses en in het hoger onderwijs hebben bachelor-studenten soms de ambitie om verder te studeren.

In de HBO-5 opleiding verpleegkunde zitten soms nieuwkomers die reeds een diploma behaald hebben in hun land van herkomst. Zij volgen de opleiding enkel omdat hun diploma niet erkend wordt in België maar willen zo gauw mogelijk aan de slag. Vooral voor nieuwkomers is de opleiding een grote uitdaging. Zij geven aan dat hun kennis van het Nederlands niet altijd toereikend is om de opleiding goed te kunnen volgen. Voor studenten met kinderen valt de combinatie van de opleiding, de stages, de Nederlandse les en de verplichtingen ten opzichte van hun gezin moeilijk. Zij geven aan ondersteuning nodig te hebben op vlak van de taal en met de opvang van hun kinderen. Door al deze factoren voelen nieuwkomers in de HBO5-opleiding zich niet altijd in staat om de opleiding met succes af te ronden. Financiële steun is ook belangrijk voor de studenten. Jongere studenten worden meestal financieel ondersteund door hun familie. Voor oudere zij-instromers is het behouden van hun uitkering cruciaal om te kunnen studeren gezien er nauwelijks tijd overblijft om de opleiding te combineren met andere jobs.

Conclusies

Hoewel er duidelijk verschillen zijn tussen de groepen respondenten en de keuzemomenten waarin zij zich bevinden, zijn de belangrijkste factoren die de keuze voor een zorgopleiding en/of -beroep bevorderen het sociale contact, variatie, ervaring en de werkzekerheid. Factoren die de keuze voor een zorgopleiding en/of -beroep belemmeren zijn de hoge werkdruk, de mentale en fysieke belasting. Enkele specifieke factoren vormen voor bepaalde groepen een belemmering: de Nederlandse taal is voor nieuwkomers een extra struikelblok. Voor mensen met kinderen is de combinatie met het gezin moeilijk. Voor moslims kunnen culturele normen zoals het gescheiden wassen en de hoofddoek een hindernis vormen. Toch kozen heel wat mensen uit deze groepen op het moment van het onderzoek voor de zorg. Om te weten of dit een keuze op lange termijn is, is verder onderzoek nodig. 

De auteurs van het rapport zijn dr. Arne Saeys, dr. Inge Neyens, prof. dr. Koen Hermans , prof. dr. Chantal Van Audenhove. Het rapport is te lezen op website van het Steunpunt WVG.