welzijn & zorg

Ik woon, dus ik ben

Socioloog Pascal De Decker over welzijnszorg en ruimtelijke ordening
28.03.2019
Foto's
Jan Locus

De vergrijzing zorgt ervoor dat we onze ruimtelijke ordening moeten herzien. De manier waarop we wonen hangt nauw samen met wie we zijn, maar bepaalt ook sterk hoe we leven. Socioloog Pascal De Decker (KU Leuven) onderzoekt die ruimtelijke veranderingen al jaren. Hij heeft daardoor een scherpe blik op de toekomst ontwikkeld.

Alles heeft een prijs. Omdat stedelijke koopwoningen steeds duurder zijn geworden, blijven gezinnen wegtrekken uit de steden. De overblijvers hebben gemiddeld minder geld, zodat de financiële draagkracht van de steden verkleint. Om die reden pleit Pascal De Decker ervoor om randgemeenten op te nemen in een groter stadsgewest. Dat zou aansluiten bij de historische ontwikkeling van ons land, want wonen buiten de stad is al decennialang ons ideaal. De Decker, als hoofddocent verbonden aan het Departement Architectuur van de KU Leuven, heeft daar ettelijke boeken over geschreven, waarvan het meest frappante wellicht De geest van Suburbia is. Daarin beschrijft hij samen met Bruno Meeus onze woongeschiedenis en zoekt hij ook uit hoe de familie doorsnee wonen en huren beleeft. Het concrete veldonderzoek dat De Decker verzamelt, tekent ook de manier waarop hij over stadsontwikkeling denkt. Of het nu gaat om Oosterweel, Uplace of de heraanleg van de gedempte Zuiderdokken in Antwerpen, we worden om de oren geslagen met procedures, technische veldslagen en allerhande juridische spitsvondigheden. Maar wonen in een stad is niet abstract. Integendeel, het is heel concreet. Meer nog, aan de manier waarop we wonen, kunnen we aflezen wie we zijn.
Sociale geografie krijgt in onze buurlanden meer aandacht, zoals Christophe Guilluy in Frankrijk bewijst. Bij ons is er veel minder aandacht voor.
Pascal De Decker: “De geografie van de ongelijkheid en de gevolgen daarvan worden vandaag compleet genegeerd. Wij onderzoeken bijvoorbeeld de gevolgen van vergrijzing en denken  dat er serieuze problemen op ons af komen.”
Waarop baseer je die voorspelling?
“Ons eerste onderzoek was er één voor de provincie West-Vlaanderen. Door de vergrijzing hebben de ‘bevolkingspiramides’ van alle kustgemeenten een spectaculaire vorm, die van een ontploffende atoombom. Aan de kust sprong en springt het aandeel van de leeftijdscategorie 60-plussers naar omhoog. De provincie stelde vast dat er een negatief migratiesaldo was voor mensen boven de 80, dus eigenlijk op het moment dat de zorgnood ontstaat. Mocht het de trend worden dat 80-plussers vertrekken en terug naar het binnenland gaan, dan heeft dit uiteraard een grote impact op nood aan zorgvoorzieningen aan de kust. De provincie vroeg ons toen te onderzoeken of dat waar was en waarom. We deden dat onderzoek, zowel statistisch, kwalitatief als geografisch. Daaruit bleek inderdaad een klein negatief migratiesaldo, maar dat was verwaarloosbaar bij de groeiende groep die bleef. Die groep is veel groter in aantal en bevat uiteraard al die mensen die na hun pensioen naar de kust trekken. We vroegen ons af in welk type woning die mensen introkken. De onderliggende vraag ging over de kwaliteit van de woningen: waren die geschikt voor mensen met een verminderde mobiliteit? Uit ons onderzoek bleek dat het hoofdzakelijk om vakantiewoningen ging en dat bijna niemand rekening had gehouden met die verminderde mobiliteit."
"De grootste winsten in de ouderenzorg kan je boeken door compacter te gaan wonen."
De gezonde lucht is belangrijker dan een goeie lift?
“Op het moment dat we die mensen interviewden, dachten de meesten zelfs nog niet na over die minder mobiele levensfase. Kortom, we stelden vast dat mensen verhuisden naar een woning of appartement die op een bepaald moment onaangepast kon zijn. Wie naar de kust verhuist, heeft geld. Dus hoeft een aanpassing van de woning hopelijk geen onoverkomelijk probleem op te leveren. Maar nu zijn we dezelfde vragen aan het onderzoeken op het platteland, waar verhoudingsgewijs meer ouderen mensen wonen. De situatie is er vaak hallucinant, net als onder arme huurders in de stad overigens.”

Het valt op dat je delen onderzoekt van een probleem.
“Dat komt omdat er in ons land geen structureel onderzoek wordt gevoerd naar de geografie van het welzijn of van de zorgverstrekking. Mensen verhuizen naar de kust zonder na te denken over hun minder mobiele levensfase. Maar als er hen iets overkomt, dan moeten ze naar een aangepaste woning of een woonzorgcentrum verhuizen. Dat is geen vrije keuze meer. Waarom zou je gepensioneerde mensen dan niet helpen om meteen in te trekken in een aangepaste woning? Uit onderzoek blijkt dat dit niet gebeurt. Het beleid stimuleert het ook niet, integendeel. Aan de kust zijn de woningen misschien niet aangepast, maar is de omgeving wel oké. Alle voorzieningen zijn er.”
“Op het platteland heb je een hele andere situatie. Verhoudingsgewijs zal het platteland sneller vergrijzen dan de stad. De vergrijzing zet zich immers in eerste instantie door buiten de centrumsteden. Opnieuw: een stad is compact en je vindt er alle nodige voorzieningen. Buiten de steden zijn nog de woningen, noch de omgeving oké. We hebben interviews afgenomen in West-Vlaanderen aan de Franse grens, het ‘extreme’ platteland, en in de Kempen. We stellen vast dat de meeste mensen in onaangepaste woningen wonen – dat wisten we. Zeker in de Westhoek is het pover gesteld met voorzieningen. Winkels en bakkers zijn weg. En er is geen werk. Dat was een substantieel verschil met de Kempen. Geen werk, dat betekent ook dat de kinderen verhoudingsgewijs minder terugkomen naar de Westhoek. Je kan dus niet terugvallen op de kinderen. In de Kempen liep het anders, omdat er meer kinderen in de buurt van hun ouders bleven wonen, dankzij werk.”
Eenzaamheid is een van de schrijnende gevolgen, zoals je in het boek Ouder worden op het Vlaamse platteland beschrijft.
“De eenzaamheid op de plekken neemt toe. Op het platteland woont één op drie bejaarden alleen. In een stad als Gent stijgt het percentage tot boven de 40%. Welk beleid voeren we daarvoor? Ruimtelijke ordening trekt er zich in elk geval niets van aan. Als er problemen zijn, dan denkt men dat het vooral om stedelijke problemen gaat. Bovendien denkt men bij woningen dat het alleen gaat om kwaliteit en betaalbaarheid, terwijl de woning ook het vertrekpunt is van een sociaal leven. Zo zit je meteen bij het welzijnsbeleid. Dan gaat het om ‘aging in place’, het vermogen om thuis te blijven wonen, los van je leeftijd, je inkomen of je mobiliteit. Dat past uitstekend in het  verhaal van de vermaatschappelijking van de zorg. Mijn medeauteurs en ik pleiten echter voor een beleid van ‘moving in time’. Het beleid moet erop gericht zijn dat mensen op het juiste moment verhuizen naar een aangepaste woning. En zelfs als zo’n beleid zou werken, dan zullen er nog heel veel mensen thuis blijven wonen. Omdat ‘moving in time’ nog niet direct beleid wordt, kan in elk geval al één eenvoudige maatregel nuttig zijn: een algemene bouwverordening die stelt dat alle nieuwe en vernieuwde appartementen aangepast moeten zijn. Die aanpassing kost nauwelijks meer bij het bouwen. Het punt is dat je met een rolstoel in huis moet kunnen bewegen. Het gaat om eenvoudige dingen: de breedte van de deuren of de hoogte van stopcontacten. Die beslissing is helaas niet eens overwogen. Dat is, terugkijkend, een gemiste kans. Stel dat alle nieuwbouw al aangepast zou geweest zijn, dan hadden al die bejaarden die naar een flat verhuizen daar rustig kunnen blijven wonen. Voor mensen die niet kunnen of willen verhuizen, moet je tussenvormen voorzien waarbij wonen primeert op zorg. Mensen willen namelijk niet geassocieerd worden met zorg.”
Aging in place’ blijft echter de beleidskeuze.
“Inderdaad. En dat zal voor problemen zorgen. We stellen bijvoorbeeld vast dat mantelzorgers ook al oudere mensen zijn en dat hun aantal afneemt. Bovendien blijft mantelzorg zwaar. In theorie gaat het om boodschappen doen, een goed gesprek, een tas koffie. In de praktijk kan het ook gaan om loodzware, bijzonder intieme zorg voor mensen die immobiel worden. Niet simpel. Eigenlijk hebben we daar professionals voor. En nu verwachten we dat mantelzorgers die taken maar eventjes overnemen. Bovendien is de relatie tussen kinderen en ouders heel anders, of zijn er geen of te weinig kinderen. Het is dus een complex verhaal met zeer veel aspecten. Oké, zeggen we dan, laten we de zorg uitbreiden tot netwerken en de omgeving. Maar ik zie me mijn behoeftige buurvrouw niet in bed stoppen. Dat doe je niet zomaar. Bovendien worstelen we met dat romantische beeld van een supersolidaire samenleving die vroeger zou hebben bestaan en vandaag niet meer. Wel, die samenleving heeft nooit bestaan. Evenmin in dorpen. Alsof die ooit vrij van afgunst en nijd waren. Sociale cohesie was vroeger evenmin een vanzelfsprekendheid. Mensen laten elkaar vooral gerust.”
Wat kunnen we van vrijwilligers verwachten?
“Onderzoek van de studiedienst van de Vlaamse regering stelt vast dat het vrijwilligerswerk afneemt. Professor Jan de Maeseneer vertelde me onlangs dat de nieuwe vrijwilliger 75 jaar oud is. Een boutade, maar wel met een grote kern van waarheid.  We moeten langer werken en nadien willen eerst we wat genieten, op reis gaan, eventueel voor de kleinkinderen zorgen. Dat betekent niet dat we tegen vrijwilligerswerk zijn – integendeel –, maar de vaststelling is dat vele gepensioneerden eerst andere dingen doen. Van de herwonnen vrijheid genieten bijvoorbeeld.”
"Vlaamse verpleegkundigen rijden samen bijna veertien keer de wereld rond elke dag. En dat in een sector met knelpuntberoepen. Dat is niet efficiënt."
We kunnen mensen toch professioneel opvangen?
“Zo belanden we inderdaad bij formele zorg, waarvan de thuiszorg, de woonzorgcentra en de instellingen een deel zijn. In woonzorgcentra geraak je alleen maar binnen als je zwaar zorgbehoevend bent. Zelfs als we zwaar zouden inzetten op die woonzorgcentra, dan nog blijft de inspanning beperkt tot de zwaar zorgbehoevenden. Een rust- en verzorgingstehuis is geen plek waar je gaat wonen. Mensen gaan er alleen naartoe als het echt niet anders meer kan. De thuiszorg moet het dan maar klaren. Maar dan komt onze spectaculaire ruimtelijke wanordening in beeld. Mensen buiten de steden wonen zeer verspreid, zodat de zorg aan huis enorm versnipperd verloopt. Zorgverleners hollen van bejaarde naar bejaarde. Minstens 10% van wat thuisverplegers doen is zich verplaatsen. We hebben zelf berekend dat Vlaamse verplegers en verpleegster samen ongeveer 15  keer per dag de wereld rondrijden . En dat in een sector van een knelpuntberoep. Dat is niet efficiënt.”

“De assistentiewoningen zijn geboomd. Bij de nieuwbouwappartementen is de BTW 21%. Bij assistentiewoningen gaat het op 12% BTW. Willen de goudzoekers die massaal gebouwen optrekken assistentiewoningen bouwen of willen ze aan een goedkoop BTW tarief bouwen? Wie koopt zo’n assistentiewoning en wie gaat er uiteindelijk in wonen? Daar bestaan weinig gegevens over. Ik heb onlangs zelf zo’n informatieavond over een assistentiewoningproject meegemaakt en heb toen geleerd dat mensen die woningen wilden kopen als belegging. Ze wilden er zelf niet gaan wonen, want de woning lag niet in de stad. Locatie is heel belangrijk. Er zijn wellicht heel veel assistentiewoningen gebouwd die nooit verhuurd zullen raken. Mensen zijn gelokt met beloften, maar de kans is groot dat die niet worden ingelost.”
Wat is dan de diepere kern van het probleem?
“De hele keten werkt eigenlijk niet. Gerontoloog Dominique Verté (VUB) heeft overschot van gelijk. Als we het ouderenbeleid niet veranderen, dan zullen er binnen een aantal jaren heel wat mensen verstoken blijven van kwalitatieve zorg. En er zullen nog meer eenzamen zijn. De Koning Boudewijnstichting heeft een aantal jaren geleden een opzienbarende enquête naar eenzaamheid bij stedelijke ouderen georganiseerd, Oud word je niet alleen (te downloaden op www.kbs-frb.be, n.v.d.r.). Als je dat specifiek voor het platteland zou doen, zou je ongetwijfeld ook opzienbarende resultaten krijgen. De stijgende eenzaamheid is mee te wijten aan een falende ruimtelijke ordening, die geen rekening heeft gehouden met langetermijneffecten.”
In Frankrijk is het nog erger, daar heb je ‘zorgwoestijnen’. Complete negorij: geen kleinhandel of diensten meer.
“Een immens land als Frankrijk kan je niet vergelijken met België. Vlaanderen is maar zo groot als Parijs.”
Als het dan zo klein is, waarom lukt het ons dan niet?
“Dan moet je onder ogen zien waarom onze ruimtelijke ordening is wat ze is. Dat gaat ver terug. Ruimtelijke ordening is geen technisch gegeven, maar een optelsom van beslissingen uit het verleden. In ons land is ruimtelijke ordening een politiek instrument geweest om de bevolking onder de knoet te houden. Men heeft op de potentiële revolutionaire kracht van in stedelijke krottenwijken geconcentreerd wonende arbeiders  geanticipeerd door hen aan te moedigen om buiten de steden te gaan wonen. Onze huidige ‘ruimtelijke wanorde’ gaat terug tot de 19e eeuw. De eerste reactie op de industrialisering in ons land is de aanleg van het spoorwegnet geweest – nog steeds het dichtste net ter wereld. Op die manier konden de arbeiders in hun dorp blijven wonen, waar ze niet bloot stonden aan de revolutionaire invloeden uit de stad. Iedereen onder de kerktoren en meneer pastoor controleert. Daardoor is de verstedelijking ook afgeremd. Een stad als Charleroi bleef, op het hoogtepunt van haar industriële bezigheid, veel kleiner dan pakweg Manchester. Woningbezit is een andere factor van betekenis. De beste manier om een arbeider aan de samenleving te binden is om er een eigenaar van te maken. De Belgische journalist en filantroop Edouard Ducpétiaux stelde dat al in de jaren 1850. In die periode vind je zelfs al verwijzingen naar de sociale mix om de arbeider moraal te verheffen. Mensen als Ducpétiaux zagen de bidonvilles van hun tijd en wilden daar iets aan doen.”
“Achteraf bekeken zijn die negentiende-eeuwse ideeën praktijk geworden. En de kritische succesfactor van ons woonmodel was het niet hebben van ruimtelijke ordening. Alles moest bebouwbaar blijven om de grondprijs laag te houden. Hoe dan ook liep ruimtelijke ordening lastig omdat bij ons alle land al vroeg in de geschiedenis privaat bezit was. Als men echt aan ruimtelijke ordening had gedaan, dan waren de grondprijzen hoger geweest en dan waren de lagere en de middenklassen niet in staat geweest om een huis te kopen of te bouwen. De Belgische woningwet van 1889 regelt net dat kopen en bouwen. Ter vergelijking, de Nederlandse woningwet uit 1901 is eigenlijk een instrument om de ruimtelijke ordening te regelen. In België is pas in 1962 een wet op de ruimtelijke ordening. Er was ook geen sociale huisvesting die naam waardig. Mensen moesten maar hun plan trekken. Wel dat hebben ze dan vanaf 1889 volop gedaan. Er is volop gebouwd langs  tramlijnen, met een tuintje achteraan, zodat ze zelf groenten konden kweken.”
Is dat bewust gebeurd?
“Tot ongeveer 1962 kon je zeggen dat bebouwing redelijk compact bleef en gestuurd werd door mobiliteit. Mensen hadden doorgaans toch geen geld voor een auto, dus ze woonden in een dorps- of stadskern of in de buurt van openbaar vervoer. De wet op de stedenbouw en ruimtelijke ordening uit 1962 is echter niet effectief geweest. Ze heeft niet kunnen verhinderen dat  dat er massaal werd verkaveld. Die wildgroei zie je vandaag in het landschap. Bovendien begon men steeds massaler met de auto te rijden, dus de locatie deed er eigenlijk niet toe. Er is geen verkavelingscomplot geweest. Wat je ziet is de optelsom van gigantisch veel kleine verkavelingen. Mensen die bijvoorbeeld beseften dat hun tuinbouwgrond verkavelen meer zou opbrengen dan tomaten kweken. In de jaren zeventig heeft de politiek er vervolgens voor gezorgd dat de ruimtelijke planners hun gewestplannen ruim genoeg interpreteerden, want anders zouden de grondprijzen stijgen en zouden mensen geen eigen huis meer kunnen bouwen. Conclusie: onze niet-planning is eigenlijk gepland. En vandaag zitten we met de gebakken peren.”
“Ook in Nederland wonen de plattelandskinderen in de stad en worden de boeren eenzaam oud. Maar het probleem daar is makkelijker beheersbaar omdat de ruimtelijke ordening compact is. Als wij kleinschalige zorgvoorzieningen willen inplanten, waar zouden we dan moeten beginnen? Alles ligt overal verspreid.”
Kan de wanorde worden gekeerd?
“Een kwart van de ouderen wil verhuizen. Het is een kwestie van alternatieven en van argumenten. Er wordt vandaag stevig geargumenteerd om lang thuis te blijven wonen, want dat is de klassieke logica. De kust als alternatief was geweldig geweest, maar we hebben het ook daar verknoeid, omdat er geen aangepaste woningen zijn gebouwd. En de vraag stelt zich of de voorzieningen er aangepast zijn voor de toenemende groep 80-plussers. Het is een bovengemeentelijke problematiek, maar de kustgemeenten ontwikkelen geen gezamenlijke visie. Toch blijft daar een enorme kans. De kust zou mits een gecoördineerd beleid, een laboratorium kunnen zijn voor het omgaan met grote groepen ouderen. Je kan er als het ware een ‘streekeconomie’ rond ontwikkelen. Dat mensen ouder worden is fantastisch, maar je moet wel rekening houden met de gevolgen.”
“De oudere verhuizers die wij hebben gesproken zijn achteraf eigenlijk blij dat ze het gedaan hebben. Het idee dat ‘mensen niet uit hun huis willen’ is lang niet altijd waar. Mensen blijven ‘thuis’ wonen omdat ze geen aanvaardbare alternatieven zien. Als je een beleid zou voeren dat gericht is op ‘op tijd verhuizen naar een aangepaste woning’, dan moet je je discours veranderen en alternatieven ontwikkelen. Onze groep 80-plussers zal spectaculair stijgen vanaf 2030. Ik zou dus zeggen: begin eraan.”
Hoe komt het bijvoorbeeld dat het niet lukt om af te spreken dat we alleen nog woningen bouwen met deuren die breed genoeg zijn voor rolstoelgebruikers?
“Ik begrijp dat ook niet. Het idee van ‘urban design’ (overal in een stad rekening houden met duurzaamheid en toegankelijkheid, n.v.d.r.) bestaat echt al lang. Maar het geraakt niet in de reglementering. Terwijl het zeer eenvoudig toe te passen is. Niemand heeft er belang bij om het niet te doen. Het zal ook wel meespelen dat wij allen nog zijn opgegroeid met de mythische droom van een eigen woning. Bovendien zijn we hoe dan ook niet goed in plannen.”
“Tijdens ons onderzoek hebben we op het terrein eigenlijk heel weinig cynisme gevoeld. Eigenlijk kom je voortdurend bekwame, betrokken mensen tegen in de zorg, zowel op beleidsniveau als in de uitvoerende taken. Iedereen kent de uitdagingen van de toekomst en weet dat we een personeelstekort gaan hebben, zeker als je merkt dat, ondanks de inspanningen, de opleiding verpleegkunde niet genoeg mensen vinden. We zullen dus de gevolgen van de vergrijzing ook anders moeten aanpakken, bijvoorbeeld door ernaar te streven beter ruimtelijk te ordenen.”
Nu zijn we vastgeklonken aan ons vastgoed. Dat geven we niet graag op.
“Weet je, het gebeurt wel vaker dat sociologen boeken aan het schrijven zijn terwijl de wereld rondom hen verandert. Met die ruimtelijke ordening weet echter iedereen wat er aan de hand is. We kunnen inderdaad beslissen om het te blijven negeren. Gek genoeg gaan we de gevolgen daarvan niet zien op straat of in de krant, want iedereen zit eenzaam in zijn eigen woning. Die mensen betogen of twitteren niet. De grootste winsten in de ouderenzorg kan je boeken door de woonsituatie aan te pakken en beter te anticiperen op voorspelbare problemen. Laat ons compacter beginnen te wonen. Dat zal voor heel veel mensen al veel oplossen.”
Brecht Vandekerckhove, Niels De Luyck, Emma Volckaert, Nico De Witte & Pascal De Decker, Ook de aangespoelden blijven. Woon- en zorgperspectieven van pensioenmigranten aan de kust, Garant, 2015, 194 p. ISBN 9789044132977
Pascal De Decker, Brecht Vandekerckhove, Emma Volckaert, Céline Wellens, Elise Schillebeeckx & Niels De Luyck, Ouder worden op het Vlaamse platteland. Over wonen, zorg en ruimtelijk ordenen in dun bevolkte gebieden, Garant, 2018, 340 p. ISBN 9789044136074