welzijn & zorg

Hoe kunnen armoedebestrijding en ecologische duurzaamheid samengaan?

28ste Jaarboek Armoede focust op duurzaamheid

Het 28ste Jaarboek focust op de relatie tussen armoede en duurzaamheid enerzijds en duurzame armoedebestrijding anderzijds, en dit vanuit een academische focus. Duurzaamheid dekt daarbij verschillende ladingen: werkt de huidige bestrijding van armoede door op lange termijn? Hoe kunnen armoedebestrijding en ecologische duurzaamheid samengaan?

Enkele hoofdstukken bekijken de ongelijkheden in inkomens, consumptiepatronen (en de daarmee gepaard gaande broeikasgasuitstoot) en gezondheid. Er zijn diverse wegen die leiden naar duurzame armoedebestrijding, die onder andere dilemma’s oproepen over rechtvaardige belastingen. Vanuit het streven naar een duurzame economie verkent het Jaarboek de circulaire en de sociale economie en houdt het gevangenisarbeid kritisch tegen het licht. Ook het realiseren van duurzaam wonen voor kansengroepen en het ondersteunen van sportpraktijken met oog voor kwetsbare jongeren zijn te volgen pistes. Verder is het van belang om oog te hebben voor een evenwichtige beeldvorming van mensen in armoede in de media en te luisteren naar de stem van mensen in armoede, onder andere via de verenigingen waar armen het woord nemen.

Van ecologische en sociale uitdagingen naar duurzaamheidsvraagstukken

Meer dan ooit worden we geconfronteerd met ecologische uitdagingen zoals de klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en het uitsterven van soorten. Tegelijk blijven sociale uitdagingen zoals armoede en ongelijkheid hardnekkig. Elk apart vragen deze vraagstukken veel inspanningen. Maar een typisch kenmerk van ‘duurzaamheidsvraagstukken’ is dat beide uitdagingen gecombineerd moeten worden aangepakt, zo stellen Thomas Block en Erik Paredis (beide UGent). Immers, heel wat duurzaamheidskwesties gaan gepaard met ongelijkheden.

Ongelijke ecologische voetafdruk

Mensen in armoede consumeren weinig, en voor zover hun consumptiepatroon onduurzaam is, is dat vaak een gevolg van ongelijke maatschappelijke structuren. Zo wonen ze vaker in oude, energieverslindende woningen, een gevolg van de werking van onze huisvestingsmarkt. Onderzoek bevestigt nu dat mensen in armoede een kleinere ecologische voetafdruk hebben dan mensen hogerop de inkomensverdeling. Dat becijferden Petra Zsuzsa Lévay en Josefine Vanhille (UAntwerpen) met collega’s van het Federaal Planbureau en anderen op basis van de PEACH2AIR data. Deze databank koppelt consumptie- en inkomensgegevens vanuit het Huishoudbudgetonderzoek 2014 aan informatie over broeikasgasuitstoot verbonden aan elke consumptiecategorie. Ook al wegen meer vervuilende consumptiecategorieën (zoals energie en huisvesting) zwaarder door in de uitgaven van arme huishoudens, toch hangt de consumptie van de rijkste 10% van de bevolking samen met dubbel zoveel broeikasgasuitstoot dan de consumptie van de armste 10%. Uitstoot afkomstig van transport, goederen en diensten neemt veel meer toe naarmate de levensstandaard stijgt. In het onderste deciel veroorzaken deze categorieën slechts een fractie van de uitstoot, terwijl ze in het hoogste deciel meer dan de helft van de uitstoot veroorzaken.

Volgens Griet Verbeeck (UHasselt), Lieve Vanderstraeten (VUB) en Kristof Heylen (HIVA KU Leuven) woont een steeds groter aandeel van arme huishoudens in een duurzame woning. In 2013 woonde 55% van de arme huishoudens in een niet duurzame woning tegenover 37% van de rest van Vlaamse huishoudens. In 2018 was dat nog respectievelijk 35% en 17%. Toch is het aandeel arme huishoudens in een niet duurzame woning dus nog steeds dubbel zo hoog. 13% van de niet duurzame woningen van mensen in armoede verkeert bovendien in slechte of zeer slechte staat. Bovendien lopen arme gezinnen in niet duurzame woningen het grootste risico op betaalbaarheidsproblemen (gemeten als het aandeel dat meer dan 40% van het inkomen uitgeeft aan de woonkosten + kosten voor verwarming, elektriciteit en beheers- en onderhoudskosten in geval van een meergezinswoning). Omdat duurzame woningen een hogere huurprijs hebben, verhoogt ook het wonen in een duurzame woning (t.o.v. een redelijk duurzame woning) het risico op betaalbaarheidsproblemen. De hogere woonuitgaven blijken niet volledig gecompenseerd te worden met lagere energiekosten.

Ongelijke impact van milieuproblemen en gevolgen voor gezondheid

Omgevingsfactoren en sociaaleconomische factoren vormen risico’s voor de gezondheid. Zo tonen Dries Martens en Tim Nawrot (beide UHasselt) aan dat baby’s van moeders die tijdens de zwangerschap worden blootgesteld aan luchtvervuiling kortere telomeren (onderdelen van onze chromosomen) hebben bij de geboorte. Die hangen op hun beurt samen met bepaalde ziekten (zoals hart- en vaataandoeningen) en een kortere levensverwachting. Ook een lage sociaaleconomische status heeft een impact: pasgeboren jongens van moeders met een laag opleidingsniveau hebben kortere telomeren, onafhankelijk van het rookgedrag, fruit- en groentenconsumptie, fysieke activiteit, luchtverontreiniging, BMI en andere factoren die gepaard gaan met een laag opleidingsniveau. Dit toont aan dat de gevolgen van sociaaleconomische status worden doorgegeven naar de volgende generatie, waarbij we zien dat de biologische potentie om oud te worden lager is voor deze groepen.

Bert Morrens (UAntwerpen), Ann Colles (VITO), Dries Coertjens (UAntwerpen) e.a. stelden vast dat 14- en 15-jarige jongeren ongelijk worden blootgesteld aan hormoonverstorende stoffen (met name ftalaten, chemicaliën om plastic flexibel te maken). Blootstelling aan ftalaten wordt onder andere geassocieerd met diabetes, obesitas, astma, vruchtbaarheidsproblemen en neurologische stoornissen zoals ADHD. Hoe lager het gezinsinkomen, het opleidingsniveau van de moeder of de onderwijsvorm van de jongere, hoe hoger de gehalten aan ftalaten gemeten in de urine van de jongere. Deze ongelijke blootstelling heeft vermoedelijk te maken met verschillen in consumptiepatronen en binnenhuisfactoren. Risicofactoren voor blootstelling aan ftalaten komen vaker voor bij mensen in een sociaal kwetsbare positie. Dat betekent echter niet dat men individuen eenzijdig met de vinger moet wijzen. De structurele aanpak van dit soort milieu- en gezondheidsrisico’s vergt een doordachte combinatie van strengere regulering en wetgeving enerzijds en sensibilisatie en informatie rond gedragssturing, met aandacht voor de sociale context, anderzijds.

Beleidsaanbevelingen: naar een duurzame armoedebestrijding

Een sociaal rechtvaardige transitie zorgt er voor dat de meest kwetsbaren geen te zware lasten moeten dragen en dat de baten van het (klimaat)beleid niet disproportioneel naar de meer gegoeden stromen. Zsuzsa Lévay en collega’s pleitten voor een ‘ecosociaal beleid’ dat zowel inzet op duurzaamheid als op sociale rechtvaardigheid. Een CO2-taks in combinatie met het uitkeren van de opbrengst als dividend aan de bevolking, zou overwogen moeten worden.

Verbeeck en collega’s vragen om bewoners te sensibiliseren over hun woonsituatie, via een energiescan, waterscan of via de woonmeter. Deze instrumenten zouden automatisch moeten worden ingezet door OCMW’s, CAW’s of andere instellingen. Sensibilisering is slechts een eerste stap. Om structurele vooruitgang te boeken, moeten initiatieven die inzetten op het verbeteren van huurwoningen op de private huurmarkt en op het ondersteunen van noodkopers om hun woning te verduurzamen worden ondersteund. Hogere huurprijzen (ten gevolge van woningrenovatie) moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door te verhuren via een sociaal verhuurkantoor en/of door te rekenen met een constante woonkost, waarbij de huurprijsverhoging in lijn ligt met de verlaging van de energiekost.

Er is nood aan een beleid gericht op een gezonde leefomgeving en een gezonde levensstijl. Omdat de huidige limieten voor luchtverontreiniging onvoldoende zijn om gezondheidseffecten uit te sluiten pleiten Nawrot en Martens voor een herziening.

Ondanks het feit dat de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg in België vrij hoog liggen (8% van het bbp), stelde in 2018 6,4% van de laagste inkomensgezinnen medische zorg uit omwille van de kostprijs, de afstand of wachtlijsten, zeggen Rita Baeten, Slavina Spasova en Bart Vanhercke (Onderzoekscentrum Sociaal Europa). Voor 6,3% was de kostprijs de belangrijkste reden. Verder inzetten op de toegang tot gezondheidszorg blijft dus prioritair.

De economie verduurzamen en een halt toeroepen aan ongebreidelde consumptie kan door een verschuiving van een lineaire wegwerpeconomie naar een circulaire en deeleconomie, waar producten en grondstoffen in de kringloop worden gehouden. Behalve de positieve impact op milieu en gezondheid biedt dit economisch model heel wat tewerkstellingspotentieel. Volgens Karine Van Doorsselaer en Jill Coene (UAntwerpen) kan het ook voordelen opleveren voor mensen in armoede, die zo meer toegang kunnen krijgen tot duurzame consumptie. De tweedehandsmarkt, ruilen en weggeefwinkels worden steeds populairder. Ook hersteldiensten en repaircafés spelen een belangrijke rol. De overheid moet een voortrekkersrol opnemen door initiatieven in de circulaire economie op te schalen en te promoten. Ook bedrijven en financiële instellingen moeten hun verantwoordelijkheid opnemen.

De nieuwe Vlaamse regering belooft te investeren in extra plaatsen in de sociale economie. Dat voornemen is positief. De sociale economie biedt werk aan kansengroepen die moeilijk toegang vinden tot de reguliere arbeidsmarkt. Nog velen wachten echter op een job, aangezien de plaatsen beperkt zijn. In juli 2019 wachtten bijvoorbeeld meer dan 5700 mensen op een job in een maatwerkbedrijf.

Bea Cantillon, Jill Coene en Sarah Marchal (UAntwerpen) berekenden dat, afhankelijk van de gezinssituatie en de mate van ondersteuning, de tewerkstelling van een doelgroepwerknemer in een maatwerkbedrijf terugverdieneffecten kan genereren voor de overheid. Bovendien kan een job in een maatwerkbedrijf de werknemer een inkomen garanderen dat boven de armoedegrens uitstijgt. Ook het beter waarderen van gevangenisarbeid (bv. via een degelijk loon, de mogelijkheid tot het opbouwen van socialezekerheidsrechten, het uitbreiden van het aanbod) is belangrijk, zeggen Liesbeth Naessens (UAntwerpen en Odisee), Wouter Wanzeele (CGG Ahasverus en CAW Oost-Vlaanderen) en Wouter Verheyen (UAntwerpen en Odisee). Het kan het welzijn van gedetineerden versterken, waardoor hun re-integratie wordt bevorderd en de kans op herval daalt. Structurele ingrepen zijn nodig opdat ex-gedetineerden ook na vrijlating minder drempels ervaren richting betaald werk.

Tot slot is het nodig om te luisteren naar de stem van mensen in armoede bij het vormgeven van het beleid. Volgens Katrien Boone, Griet Roets en Rudi Roose (allen Universiteit Gent) spelen de verenigingen waar armen het woord nemen hier een cruciale rol. Zij bieden mogelijkheden om te reflecteren op het collectieve van armoede: armoede is een collectief probleem en verdient bijgevolg ook collectieve oplossingen.

Enkele opvallende cijfers

• Het mediaan beschikbaar equivalent huishoudinkomen in België bedroeg € 23 744 op jaarbasis in 2017 (SILC 2018). De relatieve armoederisicogrens voor een alleenstaande, 60% van dit mediaan beschikbaar equivalent huishoudinkomen, bedroeg € 14 246 per jaar of afgerond € 1187 per maand. Volgens die definitie leeft 16,4% van de Belgische bevolking in een gezin met een inkomen onder de armoederisicogrens. In Vlaanderen leeft 10,4% in armoede, in het Waals gewest 21,8%.

• 41,3% van de eenoudergezinnen in België leeft in armoede.

• 19,8% van de Belgische bevolking is arm of sociaal uitgesloten via de EU2020-definitie. Dat wil zeggen dat ze leven in een gezin met een inkomen onder de armoederisicogrens, en/of dat ernstig materieel gedepriveerd is, en/of dat een zeer lage werkintensiteit heeft.

• In 2018 werd 14,1% van de kinderen geboren in een kansarm gezin.

• Het leefloon voor een alleenstaande (€ 928,73) ligt € 258 onder de armoederisicogrens.

• In 2018 ontvingen maandelijks gemiddeld 144 389 mensen een leefloon, dat is 45,7% meer dan in 2013.

• De Centrale voor Kredieten aan Particulieren telde eind 2018 354 879 kredietnemers met een openstaande betalingsachterstand voor een consumenten- en/of hypothecair krediet, een daling met 2,4% tegenover 2017.

• Eind 2018 waren er in Vlaanderen 41 042 budgetmeters voor elektriciteit en 27 686 budgetmeters voor aardgas.

• In 2017 werden 1962 klanten afgesloten van het openbaar waterdistributienetwerk, een daling van 25% tegenover een jaar eerder.

• 64,1% van de werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen in België is langer dan een jaar werkzoekend.

• 153 910 kandidaat-huurders stonden in 2018 op de wachtlijst voor een sociale woning, de gemiddelde wachttijd liep op tot 1263 dagen (bijna 3,5 jaar).

• De Belgische federatie van voedselbanken noteerde een stijging van het aantal klanten van de voedselbanken: eind 2018 telde ze er 159 081 tegenover 122 135 in 2013.

• Terwijl voor de EU in zijn geheel het aantal mensen in het laagste inkomenskwintiel dat onvervulde behoeften aan medische zorg (wegens kostprijs, wachttijd of afstand) rapporteerde, daalde van 6,1% in 2011 naar 3,3% in 2017, steeg het in België van 4,8% naar 6,9%.

Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting, 2019Jill Coene, Peter Raeymaeckers, Bernard Hubeau, Sarah Marchal, Roy Remmen, An Van Haarlem (red.)

Het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting is een product van USAB in samenwerking met CRESC, Centre for Research on Environmental and Social Change, de onderzoeksgroep Overheid en Recht, het Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, de vakgroep Eerstelijns- en Interdisciplinaire Zorg Antwerpen en het Netwerk tegen armoede