welzijn & zorg

Het geheel is meer dan de som der delen

Bea Van Robaeys over armoede en superdiversiteit
1.02.2019
Foto's
Jan Locus

Sociaal werk verandert samen met de wereld. Dat valt enorm op als je superdiversiteit van nabij bekijkt, vertelt Bea Van Robaeys (Expertisecentrum Krachtgericht Sociaal Werk, Karel de Grote Hogeschool). Menselijkheid en hulpvaardigheid blijven centraal staan, maar Van Robaeys wil meer aandacht voor veranderingen.

Een contextueel-transformatief handelingskader voor het sociaal werk. Daar streeft onderzoekster Bea Van Robaeys naar. Het klinkt als een abstract begrip, maar het is een manier om te pleiten voor sociaal werkers die in hun handelen voortdurend rekening houden met de veranderende aard van de werkelijkheid. En die wereld, onze wereld, verandert door talloze processen, zoals superdiversiteit. Sociaal werkers hebben handvatten nodig om hiermee om te gaan. Van Robaeys gaat ernaar op zoek en ze doet dit op een interdisciplinaire manier, met open vizier en zonder taboes. Die ‘complexe, superdiverse contexten’, zo schrijft Van Robaeys op sociaal.net, zijn plekken ‘waar voortdurende verandering in personen, groepen en de maatschappij een constante variabele is om rekening mee te houden’. Haar valt daarbij het belang van ‘professionele generalisten’ op, ‘die op verschillende niveaus tegelijk kunnen werken met verschillende systemen en in verschillende dimensies, op zowel instrumentele als emotionele wijze’. Het mag duidelijk zijn dat het hedendaagse sociaal werk behoorlijk wat uitdagingen biedt.
Bea Van Robaeys: “Ik ken het welzijnswerk goed. Ik ben mijn loopbaan begonnen als opbouwwerker in Gent. Ik heb er ook gewerkt in een vereniging waar arme vrouwen het woord namen. Via socioloog Jan Vranken ben ik met wetenschappelijk onderzoek begonnen. Als antropoloog viel het me op dat er bij armoede werd verwezen naar witte generatiearmoede, terwijl ik in de praktijk heel wat diversiteit zag. Uit ons onderzoek toen bleek voor het eerst dat het armoederisico veel hoger lag bij mensen met een migratieachtergrond. Nadien is er, onder andere door het team van Bea Cantillon, nog nauwkeuriger kwantitatief onderzoek verricht, maar de tendens was hetzelfde. In alle Europese onderzoeken zie je dezelfde koppeling.”
Je hebt ook onderzocht hoe  dat armoederisico het sociaal werk beïnvloed. 
“Op die manier ben ik terechtgekomen bij De Sloep in Gent, waar ik een jaar veldwerk heb verricht. De Sloep is een open huis voor ouders met jonge kinderen. Er wordt opvoedingsondersteuning gegeven aan gezinnen van diverse afkomst. Ik was er als praktijkgerichte evaluatieonderzoeker veel aanwezig en ging op zoek naar de werkzame elementen in een context van superdiversiteit. Al die ervaringen heb ik kunnen samenbrengen in mijn doctoraat waarin ik de uitdaging van armoede en superdiversiteit voor het sociaal werk onderzocht. De laatste twee jaar ben ik vooral bezig met onderzoek naar de duomethodiek in Vlaanderen, de zogenaamde ‘buddywerkingen’. Een duo-project laat zich best omschrijven als een methodiek waarbij een duurzaam en empowerend contact tot stand gebracht wordt tussen een individu met een bepaalde kwetsbaarheid en een vrijwilliger.”
Leg eens uit waarom je een onderscheid maakt tussen diversiteit en superdiversiteit. 
“Met diversiteit bedoel ik dat je in de samenleving een heleboel assen ziet waarop het verschil zich manifesteert: klasse, etnische achtergrond of onderwijsniveau. Het is belangrijk om, als we spreken over kwaliteit van dienstverlening of goede zorg, rekening te houden met verschillende vormen van diversiteit. Die zal altijd op een of andere manier, omwille van de werking van dominantie, uitsluiting genereren. Er is jarenlang heel veel aandacht gegaan naar etnisch-culturele diversiteit, maar het concept superdiversiteit laat ons toe om de zaken wat breder te bekijken. Voor mij hangt die superdiversiteit nauw samen met complexiteit. Je moet de kruising van die verschillende aspecten van diversiteit tegelijkertijd in ogenschouw nemen, wetende dat onze sociale realiteit steeds sneller verandert. In onze houding tegenover diversiteit neemt het belang van onzekerheid, onzeker handelen en complexiteit toe.”

Wat bedoel je met onzeker handelen? Studenten worden toch opgeleid om handelingsbekwaam te zijn? Of bedoel je dat je op een professionele manier onzeker moet kunnen zijn?
“Dat is inderdaad een uitdaging voor de toekomst. Ik volg de Nederlandse professor Hans van Ewijk wanneer hij zegt dat de nieuwe sociale kwestie net die omgang met sociale complexiteit is. De wereld gaat zo snel. We hebben zoveel meer kennis en informatie dat het voor steeds meer mensen een hele uitdaging wordt om zich staande te houden in die onzekere omgeving. Ik geloof echt dat we ons in een paradigmashift bevinden die nog decennia zal aanhouden. We komen dan, grof geschetst, uit een wereld waarin we denken alles te beheersen. Kennis zou ons in staat stellen om gelijkheid te realiseren en mensenrechten te garanderen. Dat is een eerder statische wereld met controleerbare variabelen. Terwijl onze wereld zo snel verandert, dat we moeten leren handelen in onzekerheid.”
Hoe zie je dat concreet in het sociaal werk?
“Er bestaat geen landkaart waar je alle maatschappelijke verschillen op terugvindt. Dat is voor elke mens anders. Die constante stroom van veranderingen kan je niet uniformeren.”
Maar de zorgsector biedt toch net zorg op maat aan? Dat is sinds de jaren negentig de richting: rekening houden met verschillen. Hoe verhoudt zich die enorme ambitie tot de superdiversiteit die jij beschrijft?
“We moeten anders naar de dingen kijken. Er zijn immense inspanningen geleverd, maar we komen meestal toch weer bij systemen, handelingsmodellen en protocollen uit waarbij zorg op maat niet fundamenteel wordt gerealiseerd. Om de impact van superdiversiteit op het sociaal werk te tonen, verwijst de Britse sociologe Jenny Phillimore naar het verschil tussen ‘newness’ en ‘novelty’. Eerst en vooral passen de verwachtingspatronen in het sociaal werk niet meer bij de superdiverse werkelijkheid. Vroeger gingen we uit van homogene migrantengroepen: de Turkse of Marokkaanse gemeenschap. In plaats daarvan maken we vandaag een superdiverse migratie mee, met kleine groepen migranten die een achtergrond hebben waar we vaak helemaal niet op voorbereid zijn. Mensen komen uit de hele wereld bij ons aan en hebben eigenlijk geen gemeenschappelijke verwachtingen meer over welzijnsvoorzieningen. Dat is wat Phillimore ‘novelty’ noemt. Daarnaast spreekt ze over ‘newness’. Onze klassieke opvatting van welzijnszorg is gebaseerd op een permanente bevolkingsgroep: de natiestaat als structuur waarin mensen wortelen en integreren. Terwijl je merkt hoe je, door de sterke veranderingen, een meer mobiele bevolking hebt. Het is dus een enorme uitdaging voor het sociaal werk om uit te vinden hoe je moet reageren op de vragen en de noden van mensen die er vandaag zijn, maar binnen twee maanden misschien niet meer.”
“Ik heb die ervaring ook gehad tijdens mijn werk in De Sloep. Op een bepaald moment kregen we een groep Syriërs over de vloer, die een jaar later weer was verder getrokken. Gepast ondersteunen en zorg bieden, is dus soms enorm contextueel en lokaal, en is voor elke organisatie verschillend. Er is niet genoeg tijd, contact en verbinding om praktijkgerichte kennis op te bouwen, zodat je te weten kan komen wat er voor die ene specifieke groep mensen werkt. Er is geen andere mogelijkheid dan het omgaan met onzekerheid mee te nemen in je handelingsprincipes. Dat vergt een omslag in ons denken, zeker over wat kennis betekent. Je moet heel wat informatie vergaren en verwerken om te weten hoe je in zo’n situatie goed moet handelen. Hoe kan je zo iemand hier en nu op de best mogelijke manier helpen? Het gaat dan niet alleen om je eigen kennis, maar ook om het perspectief van de cliënt zelf, van de context van je organisatie en van de samenleving. Het is zoeken en tasten.”
Je denkt niet vanuit doelgroepen, maar vanuit individuele mensen. In een recent artikel schrijf je hierover: ‘Superdiversiteit daagt de normaliteit en dominantie uit. De opdracht is om voortdurend “een nieuw normaal” te creëren, een proces dat nooit af is maar voortdurend onderhandeld moet worden vanuit een diep geloof in de gelijkwaardigheid van alle burgers en cliënten, in al hun diversiteit en hun recht op zorg en welzijn.’
“Er is een spanning tussen de dominante groep in de samenleving en superdiverse individuen. Maar structureel sociaal werk blijft belangrijk: het nastreven van sociale rechtvaardigheid en gelijkheid van kansen voor zoveel mogelijk groepen. Ook op dat punt moeten we anders gaan denken. Sociale rechtvaardigheid als thema moeten we diepgaander te verkennen. Hoe meet je bijvoorbeeld ongelijkheid? We zijn gewend om het verdelen van sociale gelijkheid te bekijken vanuit vaste scenario’s. Die zullen we moeten aanvullen en verdiepen. We hebben heel lang nagedacht over de verdeling van allerhande vormen van steun, van werk, inkomen en onderwijs, maar het is belangrijk om ook de verdeling van immateriële goederen te bekijken. Dat zegt ook Hans van Ewijk. We moeten nadenken over een eerlijke verdeling van macht, respect, liefde, aandacht en loyauteit ten aanzien van mensen in hun diverse eigenheden. Volgens mij is dit een van de grote uitdagingen die de zichtbare diversiteit ons stelt, zoals je bijvoorbeeld ook ziet in de maatschappelijke discussie over dekolonisering.”
“Naast die objectieve kijk op de wereld, waarbij we alles opmeten, moeten we nog veel meer dan vandaag de subjectieve dimensie in acht nemen: wat betekent een goed leven voor mensen? Het is bijna onmogelijk om daar sluitende normatieve uitspraken over te doen. Daarom is het ook belangrijk te verbinden en tegenstellingen samen te brengen. Ik pleit ervoor om complementair te denken. Dat betekent ook: rekening houden met de context.”

Superdiversiteit gaat door alle lagen en sectoren heen, zeg je eigenlijk.
“Wel, in de welzijnszorg krijg de je uitdagingen die de superdiversiteit ons stelt in een zeer pure, zeer directe manier op je bord. Je moet oplossingen vinden voor situaties die je helemaal niet kent en waar je systeem helemaal niet op is voorzien. Het is een laboratorium waar je nieuwe manieren van samenleven ontdekt en test op hun deugdelijkheid. Ik ga ervan uit dat alles verandert en dat er ook niet één welbepaalde waarheid is. Maar de mens blijft wel centraal staan. We hebben ons zo gespecialiseerd, dat we opnieuw moeten leren om het geheel te zien. Het geheel is niet een optelsom van losse dingen. Het is meer dan dat. De mens is een doel en geen middel: dat is het eerste principe op basis waarvan je handelt in de welzijnszorg.”
Je kan toch moeilijk van welzijnswerkers verwachten dat ze zich bijscholen in geopolitiek om de finesses van die superdiversiteit te begrijpen?
“Onderschat mensen niet. Veel hangt ook af van de organisatiecultuur en individuele persoonlijkheid. Je kan uiteraard niet van elke sociaal werker verwachten dat hij of zij elke complexe context volledig doorgrondt, maar een basishouding van openheid moet wel op elk niveau aanwezig zijn.”
Zit die vaardigheid al volledig in de opleidingen?
“Deels wel, maar we moeten ook respecteren dat studenten doorgaans jonge mensen zijn. Ik bedoel daarmee dat we eigenlijk zouden moeten aanvaarden dat we ons levenslang bijscholen in onze professionele context. De gemiddelde twintigjarige heeft niet de bagage van iemand met twintig jaar ervaring. We moeten de studenten wel uitdagen om met onzekerheid om te gaan. We moeten hun flexibiliteit trainen, hen aanleren dat hun wereldvisie niet zaligmakend is. Dat kan je onmogelijk in een opleiding van drie jaar realiseren. Als ik naar mezelf kijk, weet ik heel goed hoelang ik al aan die flexibiliteit aan het werken ben. Kijk, de basisvraag blijft: hoe kan je bijdragen aan de levenskwaliteit van een cliënt? Die eenvoud moet je toelaten. Daarvoor hoef je de Financial Times niet te lezen. We moeten jongeren trainen in het combineren van hoofd, hart en buik. Het hoeft niet allemaal complexer en abstracter te worden voorgesteld. Zelfzorg en weerbaarheid van professionals is heel belangrijk, net omdat we moeten aanvaarden dat we minder zeker zijn in een onvoorspelbare wereld. Er zijn geen handleidingen. Je moet altijd verantwoordelijkheid nemen, leren omgaan met emoties en je richten op de toekomst.”
Je bedoelt dat je moet durven handelen, dat je niet mag bevriezen in onbekende of moeilijke omstandigheden? Maar wat kan je dan verwachten van een superdiverse cliënt? 
“Ook van een cliënt wordt toch verwacht om open te staan en om, ondanks de opgelopen kwetsuren, toch contact te zoeken met de zorgprofessional. Bovendien kan je van een cliënt verwachten dat er toch minstens één deel van het leven wordt benoemd waarin hij of zij verandering wil brengen. Die zelfwerkzaamheid, de bereidheid om te veranderen heb je nodig. Het is niet de bedoeling dat je het allemaal in je eentje oplost, maar wel dat je problemen oplost met de hulp van anderen. Ik zal nooit vergeten dat een collega van me, die lang met mensen in armoede had gewerkt, een gesprek had met een cliënt en vroeg wat voor hem het verschil zou maken. De man wou een motorfiets hebben. Wel, de begeleiding heeft ervoor gezorgd dat dit kon gebeuren. Dat is belangrijk voor de zelfwerkzaamheid van mensen. Je moet starten bij het vermogen van mensen om te veranderen.”
“Dat komt ook naar voren in mijn onderzoek naar de duo-methodiek, de zogenaamde burgervriendschap met sociaal kwetsbare mensen. Er ontstaat een nieuw soort sociale relatie, met heel veel vrijheid tussen mensen om samen te bepalen wat ze gaan doen. Maar het is wel de veiligheid, de begrenzing en de ondersteuning door de sociaal werker die mogelijk maakt dat dit soort sociale relatie bestaat.”
Die relatie ontstaat niet vanzelf?
“Nee, je hebt begrenzing en ondersteuning nodig.”
En dus ook bij de contextualisering van hulp, wat evenmin een evidentie is.
“Absoluut. Ook als beroepsgroep ben je op dat punt gebonden aan het mandaat dat je van de samenleving krijgt om zulk werk te doen. Zonder dat je weet wat de concrete impact zal zijn, moet je toch waardengericht handelen. Zo kan je levens en systemen veranderen, zoals lokale gemeenschappen of buurten.”
“Diversiteit daagt ons uit om met gelijkenissen én met verschillen om te gaan. We moeten eigenlijk gelijkheid nastreven, maar wennen aan het idee dat we ongelijkheid ook een plaats geven. Op die manier groei je naar iets nieuws. Alleen weten we vandaag nog niet goed hoe we dat moeten aanpakken. In het diversiteitdebat zie je zelfs polarisering ontstaan tussen de mensen met heel veel expertise over diversiteit. We moeten een manier vinden om dat te overstijgen. Het probleem is dat we al dertig jaar lang dezelfde dingen zeggen over diversiteit. Mensen worden ook nog steeds aangesproken op hun goodwill om te helpen of te adviseren, terwijl er fundamenteel weinig verandert aan de aanvaarding van diversiteit. Ik begrijp dat mensen hier moe van worden. Soms denk ik dat we een niveau dieper moeten mikken: eerst waardigheid en menselijkheid realiseren. Voer eerst het gesprek wat voor soort samenleving we willen en hoe we die kunnen realiseren. Ons idee van kennis in dat geheel is heel belangrijk. We kunnen niet zeggen: we weten het voor eens en voor altijd.”
Het individuele aspect in superdiversiteit is belangrijk. Maar wat als je van jezelf voelt dat het vooral belangrijk is dat je deel uitmaakt van een groep?
“Ik zie daar geen tegenstelling. Een mens bestaat uit verschillende deelidentiteiten.”
Stel, je probeert de subjectieve dimensie van wat een goed leven is te verwezenlijken in sociaal werk. Dan is het niet zo dat dit individuele recht een individueel antwoord is? 
“Zeker niet. Er is een oud onderzoek van Jan Blommaert in vluchthuizen voor jonge vrouwen. Een van de cases gaat over een Marokkaans meisje. Er wordt gedreigd met uithuwelijking. De sociaal werker zet alles op alles om het individuele meisje te benaderen, vanuit vrouwenrechten en empowerment. En uiteraard moet het recht van het meisje om te breken met de familie en de tradities gevrijwaard zijn. Maar het is een foute aanpak als er geen rekening wordt gehouden met het feit dat de verbinding met de familie en ouders toch ultiem belangrijker kan zijn voor het meisje, en dat ze toch instemt om uitgehuwelijkt te worden. Op dat moment kan je er toch nog toe bijdragen dat de stem van het meisje gehoord wordt in wat ze belangrijk vindt. Ze heeft het recht om te kiezen toch in dat familiale systeem te blijven, omdat het haar identiteit vormt. Dat is in het sociaal werk ultiem belangrijk: beseffen dat mensen heel anders kunnen denken over geluk in hun leven.”
Maatschappelijke veranderingen en tegenstellingen hebben zich zo snel opgevolgd, dat je pleit voor mildheid.
“Het is voor mensen moeilijk om met snelle veranderingen om te gaan, zodat er veel onzekerheid en onrust bestaat. We hebben het vermogen nodig om die emoties te erkennen, te zien wat het met ons doet, maar ze ook te overwinnen.”
Bedoel je daarmee ook dat het niet volstaat om meer geld te pompen in sociale projecten? 
“Je moet naar je eigen pijn durven kijken en daaruit leren. Het erkennen van diversiteit kan je uiteraard niet afkopen. Ik blijf me tegelijkertijd afvragen hoeveel urgentie er in de samenleving is om daar ernstig naar te kijken. Er is een grote geslotenheid in onze samenleving, laat staan dat we er als individuen allemaal open voor staan om anders met diversiteit om te gaan. We denken te snel: we zetten er wel een diversiteitsmedewerker bij. Dat is verkeerd, want heel de organisatie moet dat complexe proces doormaken. Omdat het een moeilijk veranderingsproces is, dat tijd vergt, heb je beleid nodig en een doelgerichte aanpak. De eenentwintigste eeuw is de eeuw van de diversiteit. En we zullen bij wijze van spreken ook honderd jaar nodig hebben om er op een constructieve en werkzame wijze mee te leren omgaan.”

Voor wie meer wil lezen:
Bea Van Robaeys, Verbinden vanuit diversiteit. Krachtgericht werken in een context van armoede en culturele diversiteit, 2018, Lannoo Campus.
Bea Van Robaeys & K. Driessens, Contextueel-transformatief sociaal werk in superdiverse omgevingen. Uitkomsten en werkingsprincipes vanuit het perspectief van cliënten en sociaal werkers, 2016, VLAS-Studies (27), Vlaams Armoedesteunpunt.
Bea Van Robaeys, ‘Fata morgana, fantoom of fout excuus? Superdiversiteit en witte privileges in Vlaanderen’. Zie www.sociaal.net/opinie/superdiversiteit-in-vlaanderen (22/06/2018). 
Bea Van Robaeys & V. Lyssens-Danneboom, Kwetsbaar verbonden. De duomethodiek in Vlaanderen, 2018, Lannoo Campus.