kinderen & jongeren

'Adoptie- of pleegkinderen worden nooit je eigen kinderen, maar vaak zijn het wel de meest gewenste kinderen ter wereld.'

De essentie volgens Tom De Cock
26.05.2023
Foto's
Stephan Vanfleteren

Tom De Cock is naast radiopresentator en schrijver ook adoptie- en pleegvader. Kortgeleden voegde hij nog een extra functie toe op zijn visitekaartje: pleegzorgambassadeur. En die rol vervult hij – samen met Dina Tersago – met verve.

Het adoptieverhaal van Tom en zijn man startte zo’n veertien jaar geleden. Na het invullen van het eerste adoptieformulier wachtten ze exact 2.000 dagen tot ze hun dochter Jasmijn over de drempel konden dragen. Sinds anderhalf jaar zorgen ze ook twee weekends per maand voor hun pleegzoon.

“Mijn man en ik waren jonge twintigers toen we mekaar leerden kennen, en we hadden al snel door dat we op alle vlakken op dezelfde manier in het leven staan. Geen groot spektakel, maar gewoon huisje, tuintje, kindje, en af en toe een stukje van de wereld zien. We leerden elkaar kennen in een periode dat Vlaanderen heel progressief was, en het homohuwelijk was net goedgekeurd. Het leek ons allemaal zo evident dat ik zelfs niet eens een echte coming out gehad heb. Op een bepaald moment zei ik: ‘Mama, papa, straks komt mijn lief even langs, hij heet Jelle.’ Mijn papa reageerde met: ‘Oké, da’s goed. Wat doen zijn ouders?’”

“Wat me wel aangreep, was dat mijn ouders zeiden dat ze het spijtig vonden dat ze geen grootouders zouden worden. Dat begreep ik in eerste instantie niet goed. Voor ons was het evident dat er wel kleinkinderen zouden komen. We zijn ons beginnen informeren, en stelden vast dat informatie over adoptie en pleegzorg toen heel erg verspreid was. De afgelopen tien jaar is die informatie toch wel meer gecentraliseerd, een hele verbetering. De aanpak is professioneler geworden.”

“Voor homo’s die vader willen worden, is het allemaal niet zo evident. Draagmoederschap zit juridisch in een grijze zone. En het adoptie- en pleegzorglandschap was nogal versnipperd toen we aan ons traject begonnen, met vzw’tjes die verspreid waren over het hele land. Ondertussen is alles netjes georganiseerd onder Pleegzorg Vlaanderen en het Adoptiehuis, gelukkig. We zijn met onze zoektocht naar informatie begonnen op een infoavond over adoptie. Daar zijn we buitengekomen met het idee dat het iets heel groots en moeilijk was, en met de vraag of wij daar wel geschikt voor waren.”

“Het bleek al gauw dat buitenlandse adoptie voor homo’s geen mogelijkheid was, omdat de landen van herkomst het niet toestaan. Meestal staat homo zijn in die landen in de strafwet, vaak wordt het bestraft met de dood. Dus kwamen we uit op binnenlandse adoptie, waarvan wij eigenlijk niet goed wisten dat het bestond. Elk jaar worden er in België nog een twintigtal kindjes afgestaan voor adoptie. We hebben een formulier ingevuld, en hoorden er twee jaar lang niets meer van. Simpelweg omdat er veel meer wensouders zijn dan kindjes die voor adoptie afgestaan worden. Na twee jaar werden we opgeroepen voor de verplichte vormingen. Je denkt dan misschien dat je daar leert flesjes klaar te maken en pampers te verversen, maar dat is niet het geval. Ze doen je er heel goed nadenken over waar je aan begint. Wat voor kind zou je willen? Wat als je een kindje met een handicap krijgt? Hoe groot je is draagkracht?”

Netwerk in kaart gebracht

“Je krijg een lange vragenlijst met extreem persoonlijke vragen. De adoptiedienst weet alles over geschiedenis van drankmisbruik en depressies in onze families. Ze weten wat voor werk je doet en met wat voor contract. Je moet je banden met familie en vrienden in kaart brengen, met het verschil tussen nauwe en minder nauwe contacten. Dat kan ik iedereen aanraden. Met lange en korte lijnen om aan te duiden hoever je van elkaar woont, en met dikke lijnen of stippellijnen om aan te geven hoe sterk je band is. Daaruit kan je afleiden bij wie je terechtkan als je kindje op een weekdag ’s morgens opstaat met 40 graden koorts. Je moet ook bij een psycholoog en dokter passeren.”

“Je partner wordt gevraagd om valkuilen als ouder bij jou te detecteren. En omgekeerd. Dat kan uiteraard weleens leiden tot pittige discussies achteraf. Maar het is goed dat je die gesprekken vooraf hebt, voor er een kind is. Daardoor weet je heel goed wat je aan mekaar hebt, en hoe je in het ouderschap staat. Wij zien vrienden uit elkaar gaan, omdat ze die gesprekken nu pas hebben en ontdekken dat ze een verschillende visie hebben op het ouderschap. Zij zijn nu 40, wij hadden die gesprekken toen we 25 waren.”

“Met dat alles willen ze niet zeggen: doe het niet. Maar wel: sta met je beide voeten op de grond en weet wat je te wachten staat. Op een van de eerste slides stond: een adoptiekind wordt nooit je eigen kind. Mijn eerste reactie was: wie ben jij om dat te bepalen? Maar nu we een adoptiedochter hebben, kan ik zeggen dat het voelt alsof ze mijn vlees en bloed is. Ik zou alles voor haar doen, net als een biologische ouder. Misschien zelfs meer in sommige gevallen – want ze is het meest gewenste kind ter wereld – maar ze is niet mijn kind.”

“Ik denk dat goede informatie vooraf veel kinderleed kan besparen. Voor adoptiekinderen hebben we de mogelijkheid om niet zomaar ouders te kiezen, maar de best mogelijke ouders. De wetten die we daarvoor nodig hebben, zijn er. Voor biologische kinderen kan dat niet. Je mag iemand niet verbieden van kinderen te krijgen, ook al is het iemand met een mentale beperking die al acht kinderen kreeg die allemaal in pleegzorg geplaatst werden. En begrijp me niet verkeerd: ik ben het daarmee eens. Want als we dat doen, zijn we terug bij het nazisme. Door die procedure zijn we er wel van doordrongen geraakt dat zo’n voorbereiding goed was voor ons, en dat koppels die kinderen willen dat eventueel vrijwillig zouden moeten kunnen volgen. Maar waarschijnlijk bereik je dan vooral ouders in spe die er al intens mee bezig zijn.”

It takes a village to raise a child

“Als je adopteert, word je ouder van een kind met een rugzakje. Je krijgt tools aangereikt om daarmee om te gaan, en je hebt een leven lang veel controle over hoe je met dat rugzakje omgaat. Bij pleegzorg daarentegen geldt het credo ‘it takes a village to raise a child’. En jij bent als pleegouder deel van die village, in meer of mindere mate. Wij doen aan ondersteunende pleegzorg. Dat betekent dat onze pleegzoon om de twee weken een weekend bij ons is, zodat zijn mama de rest van de tijd goed voor hem kan zorgen. Vroeger was een dorp effectief die ‘village’, nu wordt die geregeld in een structuur als Pleegzorg.”

“Als pleegouder ben je eerder een ondersteuner dan een opvoeder. Je zorgt mee voor iemand anders zijn kind, maar je bent onderdeel van een machine die rond het kind gebouwd wordt. Je zorgt met je hele hart voor dat kind, maar je beslist niet welk kapsel het kind krijgt of naar welke school het gaat. Dat is toch een heel andere situatie dan bij adoptie. Er zijn heel wat hulpverleners aan de slag met mama en kind, en wij zijn maar een radertje in dat systeem. Wij doen dat goed samen, zijn mama en wij. Op de beste dagen voelt het alsof we ouders zijn die gescheiden zijn in goede verstandhouding.”

“Ondersteunende pleegzorg was voor ons een bewuste keuze. Ook in de voorafgaande procedure werd weer gekeken naar het netwerk. Zonder ons netwerk zouden wij dit niet kunnen. Onze kinderen hebben vier grootouders, waarvan drie met pensioen, en die doe je een groot plezier met hen mee te laten zorgen voor de kinderen. Ikzelf doe ook niets liever dan voor baby’s zorgen, pampers verversen, ’s nachts opstaan om flesjes te maken en luizen uitkammen. Ik heb nooit het gevoel dat we aan het ploeteren zijn. Soms kan het zwaar zijn. Maar je gaat mij niet horen vloeken omdat ik ’s nachts eens in een koude keuken in mijn onderbroek een flesje sta op te warmen. En ja, ik ben wel eens moe, maar ik heb nooit het gevoel: hadden we dit maar nooit gedaan.”

“Je draagkracht goed inschatten is belangrijk. Ik zou met heel mijn hart voor vijf of zes kinderen kiezen. Maar als ik het nuchter bekijk, weet ik dat we dat nu niet aankunnen met hoe ons leven georganiseerd is. We zitten op onze limiet. We hebben ook geen kind geadopteerd om haar om de haverklap bij een babysit achter te laten. Negen dagen van de tien sta ik zelf aan de schoolpoort om haar op te halen, de andere keren haalt een familielid of vriend of vriendin haar op. Daar hebben we een heel duidelijke lijn getrokken. Wij wonen ook in deze wijk, dicht bij familie en school, omwille van onze dochter. Anders hadden we op een loft in Antwerpen gewoond. Hetzelfde voor de pleegzorgweekends: dat doen we zelf, we besteden dat niet uit. Wij zijn dan thuis, of toch minstens een van ons twee. Dat beperkt onze agenda heel erg in die weekends, maar dat hebben we op voorhand zo beslist.”

Twijfelen mag

“Wat ik zou zeggen tegen mensen die twijfelen om pleegouder te worden? Laat die twijfel zeker bestaan. Het is niet makkelijk. Godzijdank is het niet te makkelijk. Hetzelfde geldt voor adoptie. Maar is dat een reden om het niet te doen? Bij pleegzorg springen ze een gat in de lucht als je je kandidaat stelt. Er zijn 1.000 kinderen per jaar die geen plek vinden. Dat zijn 1.000 kinderen die ’s avonds in hun bed liggen in een voorziening. Daar worden ze wel goed verzorgd, maar dat is toch niet hetzelfde als deel uitmaken van een gezin. Ik zou zeggen: Informeer je gewoon, proef er eens van, durf die stap te zetten. Je kan tot aan het laatste telefoontje nee zeggen als je voelt dat het toch niet past.”

“Er doet ook veel onzin de ronde over pleegzorg. Je hoort wel eens dat ze een pleegkind op eender welk moment kunnen komen terughalen. Dat klopt gewoonweg niet. Wij weten van onze pleegzoon dat hij zeker nog een jaar hier zal zijn, door het vonnis van de rechter. Daarna zien we wel. We accepteren dat er dan misschien een emotioneel afscheid komt, maar in de regel wordt dat rustig afgebouwd. Al komt een kind maar een paar dagen bij jou op bezoek, dan heb je alsnog waarschijnlijk echt al een verschil gemaakt. Ik ben er heilig van overtuigd dat in pleegzorg een sleutel ligt om preventief de druk van de ketel te halen in veel andere deelsectoren van de zorg, zoals de jeugdhulp en geestelijke gezondheidszorg. Net zoals mantelzorg dat doet. We moeten met zijn allen weer meer voor elkaar zorgen. Waarom tonen we niet met zijn allen wat meer warmte?”