ouderen

Intergenerationeel werken in de rusthuisklas

Het woonzorgcentrum als middelpunt
22.05.2018
Foto's
Bob Van Mol

Slabbetjes vouwen in de crèche, turnen met de kleuters, les volgen in de rusthuisklas. In woonzorgcentrum Sint-Franciscus in Vinkt zorgt oud voor jong en jong voor oud. “Een inspirerend voorbeeld voor andere centra”, vindt minister Jo Vandeurzen. “Een samenwerking met de buurt en over generaties heen maakt de samenleving sterker en beter.”

Als je de rusthuisklas achteraan binnenkomt, is het eerste zicht wat bevreemdend. Hoge paardenstaarten en kale hoofden wisselen elkaar af, kaarsrechte ruggen zitten er naast gebogen profielen. In deze klas volgen jong en oud door elkaar les. Joren is een van de veertien kinderen uit het zesde leerjaar van de naburige basisschool. Iedere voormiddag trekt hij met zijn klas naar het woonzorgcentrum Sint-Franciscus. Op geregelde tijdstippen volgen bewoners van het centrum de les mee. Vandaag geeft Joren een spreekbeurt. Hij krijgt een headset op het hoofd zodat iedereen hem goed kan verstaan. Met zijn powerpoint maakt hij zijn publiek wegwijs in de wereld van de spin. De harige dieren lokken veel reacties uit bij zijn leeftijdsgenoten. Maar ook de rusthuisbewoners sparen hun commentaar niet. “Wist je dat er in een huis ongeveer 1.500 spinnen leven?” deelt Joren mee. De 89-jarige Laura gelooft hem niet. “Daar kunnen alleen maar vuileriken wonen”, oordeelt ze. 
Levendige samenleving
In Vinkt hoef je ze al lang niet meer te overtuigen dat verschillende generaties samen zetten positieve effecten kan hebben. “De samenwerking met de school is er toevallig gekomen”, zegt Jolien Van de Velde, ergotherapeut in het woonzorgcentrum. “Vijf jaar geleden waren er verbouwingswerken op de basisschool. Het zesde leerjaar van meester Guido had daardoor tijdelijk geen klas. Omdat wij naast de school liggen en nog een ruimte vrij hadden, konden ze hier terecht. Tijdens mijn opleiding had ik geleerd dat het heel zinvol kon zijn om oud en jong te laten samenwerken”, gaat Van de Velde verder. “Daarom stelde ik meester Guido voor de rusthuisbewoners een spreekbeurt te laten bijwonen. Dat verliep goed. Gaandeweg zijn er andere activiteiten bijgekomen. Het was ontroerend om te zien hoe de kinderen en de bewoners met elkaar omgingen. Meester Guido is met zijn klas nooit meer teruggekeerd naar de school”. 
“De aanwezigheid van de kinderen in het centrum verdrijft bij veel bewoners de eenzaamheid”, zegt Van de Velde. “Er zijn bewoners die maar sporadisch bezoek krijgen. Een goedemorgen of een uitnodiging voor een activiteit, het maakt voor hen een groot verschil. Zelfs bij bewoners met dementie lichten de ogen op en verschijnt er een glimlach rond de lippen als de leerlingen hen begroeten.” Laura bevestigt die woorden: “De kinderen lachen altijd, het is een plezier om hen bezig te zien. Als ze me vragen om naar de rusthuisklas te komen, zeg ik nooit nee. Met dat jonge volkje in de buurt is het hier wat drukker dan anders, maar ik heb zelf vijf kinderen grootgebracht. Ik heb graag dat het rond mij bruist van het leven.” 
Net dat is ook wat minister Jo Vandeurzen met zijn nieuwe beleidsnota wil bereiken. Hij wil niet dat de 800 woonzorgcentra in Vlaanderen eilandjes vormen in hun gemeente. “Kwetsbare ouderen moeten zich geborgen voelen in hun centrum, maar tegelijkertijd is het goed dat ze deel blijven uitmaken van de levendige samenleving.” Daarom wil hij dat woonzorgcentra zich in de toekomst meer naar buiten oriënteren. Zo kunnen ze in hun buurt een trefpunt worden waar verschillende generaties elkaar ontmoeten, ondersteunen en versterken. De minister is ervan overtuigd dat samenwerken de vereenzaming tegengaat. “Het houdt ouderen ook langer alert en laat hen intenser genieten van de laatste levensfase”, zegt hij. Zo’n samenwerking is echter niet alleen voor de bewoners van het woonzorgcentrum verrijkend. 

Win-win voor iedereen
Ook Joren en zijn klasgenoten vinden het fijn als de bewoners les komen volgen. “Ze luisteren altijd aandachtig en geïnteresseerd naar de spreekbeurten en komen wel eens tussen met een grappige vaststelling of leerrijk verhaal over vroeger”, beaamt Tille. “Ze zeggen nadien ook eerlijk wat ze van je presentatie vinden. Dat is belangrijk. Als een bewoner zegt dat hij me niet goed kon verstaan omdat ik te stil sprak, dan zal ik daar de volgende keer rekening mee houden. Zo’n aanwijzing is concreter, dan wanneer de meester zegt dat ik beter moet articuleren.”  
De bewoners zitten niet permanent in de rusthuisklas, maar nemen gemiddeld twee keer per week deel aan een activiteit. Naast spreekbeurten bijwonen, maken leerlingen en bewoners samen ook wel eens een leerrijke natuurwandeling, ruimen ze zwerfvuil op, lezen ze elkaar voor of doen ze aan hoofdrekenen. “Ik zoek voortdurend nieuwe manieren om samen te werken met het woonzorgcentrum”, zegt Guido Vermaerke, leraar van het zesde leerjaar en bezieler van de rusthuisklas. “Niet alles wat ik uitprobeer lukt. De rusthuisklas is uniek. We zijn vanaf nul begonnen. Ik ben best trots dat we op vijf jaar tijd al zo ver staan. In het begin was de samenwerking louter een initiatief van enkele individuen, maar sinds een jaar gaan we meer gestructureerd te werk. We hebben een stuurgroep opgericht die de samenwerking school- en instellingsbreed verder uitwerkt. Dat betekent dat nog meer klassen activiteiten samen met de bewoners en het personeel van het woonzorgcentrum zullen ondernemen.”
Van de Velde licht verder toe: “Onlangs gaven enkele van mijn collega’s samen met de bewoners een les handhygiëne aan de leerlingen van het derde leerjaar. Een nieuwe uitdaging die hen goed bevallen is. Ook de aanwezigheid van de kinderen in het centrum zien wij als positief. Voor ons zijn dat extra vrijwilligers. In het begin van het schooljaar moeten we de kinderen leren hoe ze met de bewoners omgaan en hoe ze met een rolstoel rijden. Maar die investering loont. Na verloop van tijd zijn het extra helpende handen die het werk een stukje minder zwaar maken. Daarnaast brengt dat jonge geweld ook leven in de brouwerij en daar hebben wij niets op tegen.”
Vermaatschappelijking van de zorg
Toch waren niet alle collega’s onmiddellijk even enthousiast om samen te werken. “In het begin hebben we veel energie gestoken in het overtuigen van non-believers. Maar dat stadium zijn we stilaan voorbij”, zegt Vermaerke. “We krijgen nu steeds meer bezoek van externen die geïnteresseerd zijn. Ik probeer die mensen altijd te overtuigen door hen erop te wijzen dat een samenwerking financieel niet veel kost. Ze vraagt wel een grote dosis enthousiasme, een serieuze portie vindingrijkheid en de wil om je enigszins aan te passen.” 
“Ons aanpassen vinden we niet erg”, zegt Joren. “Als we naar het rusthuis komen, weten we dat we rustig moeten zijn. Een vaste pauze hebben we niet, alles hangt af van de activiteit op dat moment. Wij moeten hier wat luider praten opdat iedereen ons zou begrijpen. We kijken allang niet meer vreemd op als onze meester in de klas vlotjes overschakelt van standaardtaal op dialect.” Volgens Vermaerke is het niet slecht dat kinderen van jongs af aan leren flexibel zijn en rekening houden met elkaar. Zo ontstaat er wederzijds respect en uiteindelijk een verdraagzamere samenleving. “We leven vandaag in een maatschappij die graag etiketjes plakt. Kinderen hebben dyslexie, dyspraxie of ADHD. Oudere mensen zijn dement, incontinent, slechtziend of moeilijk te been. Terwijl volwassenen heel erg focussen op gebreken, is het verwonderlijk hoe gemakkelijk kinderen zich over die beperkingen heen kunnen zetten.”
“Ook ons onderwijs is in hetzelfde bedje ziek”, gaat Vermaerke verder. “Er wordt nog altijd heel veel aandacht besteed aan punten halen en doelstellingen bereiken. Toch kan je door een andere context te creëren een veel krachtigere leeromgeving aanbieden waar leerlingen extra gaven ontdekken. Sommige kinderen zijn niet zo sterk in taal of wiskunde, maar ontdekken hier dat ze een uitzonderlijk zorgend talent hebben of heel empathisch zijn. Natuurlijk zijn de eindtermen belangrijk, maar er vallen daarnaast nog zo veel andere dingen te leren. Altruïsme bijvoorbeeld, het belangeloos zorgen voor anderen. We willen naar een vermaatschappelijking van de zorg. Hoe kan je onze maatschappij daar beter op voorbereiden dan die met de paplepel mee te geven. Maar we moeten ook naar een vermaatschappelijking van het onderwijs. We willen dementie bespreekbaar maken en het taboe rond de ziekte doorbreken. Breng het thema op jonge leeftijd ter sprake om het zo uit de negatieve sfeer te halen.” 
Meer dan alleen de school
Minister Vandeurzen heeft geenszins de bedoeling om met zijn beleidsnota woonzorgcentra regels op te leggen. Hij wil goede voorbeelden in de kijker zetten en op die manier andere woonzorgcentra inspireren en aanmoedigen ervaringen te delen. De rusthuisklas vindt hij een schoolvoorbeeld van vermaatschappelijking van de zorg. Door de bewoners actief te betrekken bij lesactiviteiten, is ook de laatste levensfase een periode waarin aan persoonlijke ontwikkeling wordt gedaan. De minister wil dat in de toekomst alle Vlaamse woonzorgcentra inspanningen doen om hun cliënten voldoende mogelijkheden te bieden om zich te ontspannen, om deel te nemen aan sport en cultuur, om levenslang te leren. Bewoners moeten net zoals voorheen kunnen genieten van alles wat een burger nodig heeft om zich goed te voelen. 
Maar niet alleen een school kan ingezet worden om dat doel te bereiken. “Ook andere projecten kunnen een wisselwerking tussen jong en oud, tussen buurt- en rusthuisbewoners teweegbrengen”, zegt Vandeurzen. “Naast samenwerken met het onderwijs kan een centrum ook kinderopvang organiseren, actief deelnemen aan een buurtfeest of lokalen ter beschikking stellen voor het verenigingsleven. Er zijn tal van mogelijkheden om het contact met de buurt te stimuleren. Het is aan elk woonzorgcentrum om die invulling zelf te doen, want alles hangt af van de kracht en de mogelijkheden die de omgeving biedt. 

In Vinkt is de samenwerking met de school de belangrijkste pijler van het buurtwerken, maar er wordt ook ingezet op andere projecten. Zo is er ook een crèche aanwezig in woonzorgcentrum Sint-Franciscus. “Ook daar steken onze bewoners wel eens een handje uit de mouwen”, zegt Van de Velde. “Slabbetjes vouwen, met de kindjes spelen, aardappelen schillen. Als ouderen in een woonzorgcentrum terechtkomen, wordt er bijna de hele tijd voor hen gezorgd. Ze vinden het fantastisch als de rollen omgedraaid worden. Het is bovendien een crèche waar ook veel kinderen van niet-personeelsleden van het rusthuis worden opgevangen. Op die manier is er spontaan contact met de buurtbewoners.”
Ook Samana is een partner waarmee het woonzorgcentrum vaak samenwerkt. “Door zijn bestuursvergaderingen en andere activiteiten in onze lokalen te organiseren, komen rusthuisbewoners gemakkelijk en op een ongedwongen manier in contact met mensen van buiten het rusthuis”, legt Van de Velde uit. “Daarnaast is onze cafetaria open voor iedereen. Omwonenden lopen wel eens binnen voor een kop koffie. En dan hebben we nog een 50-tal vrijwilligers uit de buurt die op geregelde tijdstippen knutselen met de bewoners of hen meenemen naar de markt.”
Een sterke band
“Wanneer stopt het project?” vroeg iemand onlangs aan Van de Velde. “Hopelijk stopt het nooit, maar breidt het alleen nog maar uit”, antwoordde ze. Ook de kinderen kunnen er maar niet genoeg van krijgen. Tille meldde zich dit schooljaar als vrijwilligster in het woonzorgcentrum. “Voor mij zijn het allemaal mijn oma’s en opa’s. Na al die maanden is er tussen ons een band ontstaan die alsmaar sterker wordt. Daarom kom ik nu ook op woensdagnamiddag de bewoners entertainen: samen liedjes zingen of wat bewegingsoefeningen doen.” 
Werken met mensen op hoge leeftijd zorgt er ook voor dat de dood nooit veraf is. “Door de band die ontstaat, hebben kinderen het soms lastig wanneer een bewoner sterft. Het is daarom belangrijk dat ik als leerkracht stilsta bij een overlijden”, zegt Vermaerke. “Ik zoek dan een manier zoek waarop mijn leerlingen hun verdriet kunnen verwerken. Het zijn de moeilijke momenten in een schooljaar. Met de zomervakantie die voor de deur staat, zullen de kinderen opnieuw afscheid moeten nemen: van de lagere school, maar ook van de bewoners. Ik bereid me voor op heel wat traantjes. Daarna wordt het twee maanden stiller in woonzorgcentrum Sint-Franciscus.”