kinderen & jongeren

Hulp voor allen

Hoe maak je gelijke kansen inclusief?
14.02.2018
Foto's
Caroline Boudry

Iedereen heeft tijdens een spelletje Monopoly al wel eens verzucht dat het ‘niet eerlijk’ is. Nochtans start iedereen met gelijke kansen. Pas vanaf de eerste worp met de dobbelsteen spelen geluk en toeval een rol. Wie de hoogste ogen gooit, kan als eerste gronden kopen, huizen bouwen en huur innen. En dat voordeel versterkt zichzelf alleen maar. Net als in het echte leven, toch? 

Met deze vergelijking startte Wim Van Lancker (zie ook p. 30) eind vorig jaar het congres van Expoo, het Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning. Maar de vergelijking met het echte leven gaat niet op, want we starten ons leven niet met gelijke kansen. Als je in een arm gezin geboren wordt, is de kans groter dat je later een zwakkere gezondheid hebt, een lagere scholingsgraad hebt en jonger sterft. De ongelijkheid start dus al door toeval bij je geboorte. En daar heb je zelf geen vat op. De slogan van de congresdag was ‘Elk gezin telt’. De verschillende sprekers gingen tijdens de dag op zoek naar manieren om hulp- en dienstverlening op een correcte manier te organiseren voor elk gezin. 

Mattheuseffect versterken of tegengaan 

Het mattheuseffect wordt versterkt of afgeremd door de manier waarop onze samenleving is vormgegeven, ons beleid werkt, onze systemen en voorzieningen draaien. Wetenschap en beleid leggen veel nadruk op voorschoolse voorzieningen. Investeren in voorschoolse kinderopvang zou de hele samenleving doen vooruitgaan en meer gelijkheid creëren. Maar op dit moment maken arme gezinnen veel minder gebruik van kinderopvang. Dat ligt niet aan individuele keuzes, maar onder andere aan het feit dat er meer kinderopvangplaatsen te kort zijn in arme wijken dan in meer gegoede buurten. Rijke mensen kunnen dus meer investeren in hun kinderen, en maken meer gebruik van die kinderopvang, die goed is voor schoolse en niet-schoolse vaardigheden. Zo hebben rijke kinderen twee keer voordeel en wordt de ongelijkheid versterkt.  

Er gaan stemmen op om meer uit te gaan van proportioneel universalisme of selectiviteit in de universaliteit. Met andere woorden: je bouwt een universele dienstverlening – voor iedereen – uit, en daarbinnen ga je selectief of proportioneel meer doen voor mensen met meer noden. Omdat kinderen in ongelijke situaties geboren worden, moet je meer middelen inzetten waar ze meer nodig zijn.

Kinderopvang voor wie niet werkt?

Op de vraag of er ook kinderopvangplaatsen moeten gereserveerd worden voor wie niet werkt, antwoordde 80% van de bezoekers van het congres ‘ja’. Maar er zijn nu al te weinig plaatsen in de kinderopvang om iedereen te bedienen. Wie geen werk heeft en zwanger wordt, zal niet meteen opvang zoeken. Krijg je dan vlak voor of na je bevalling toch de kans om aan de slag te gaan, dan is het bijna onmogelijk om nog opvang te vinden, waardoor veel mensen toch niet beginnen te werken. 

Een goede leidraad om proportioneel universalisme in te voeren, bestaat volgens Van Lancker uit vier punten. Ten eerste moet de hulp fysiek aanwezig zijn op plaatsen waar de noden het hoogst zijn. Werk ook proactief en wacht niet tot gezinnen zelf op zoek gaan naar hulp. Ten derde moet de toekenning van sociale rechten zo makkelijk mogelijk gaan, om stigma te vermijden. En tot slot moet dit alles gebaseerd zijn op goede indicatoren, zodat er een goede diagnose gesteld kan worden van waar de noden het hoogst zijn. De inkanteling van de ocmw’s in de gemeenten is een goed moment om de dienstverlening te herdenken: het kan een opportuniteit zijn om meer diensten aan te bieden aan het gemeenteloket en het stigma weg te nemen dat aan een ocmw-bezoek kleeft.

Soms lijkt een ingreep op ‘slecht beleid’ uit te draaien, maar is het tegendeel waar. Zo was er een gemeente die een extra premie toekende aan wie al een tegemoetkoming kreeg voor een laag inkomen. Heel wat mensen die zich kwamen informeren over de premie bleken wel recht te hebben op deze tegemoetkoming, maar ze nog niet te ontvangen. De gemeentediensten konden dit dan alsnog in orde brengen, waardoor er meer mensen kregen waar ze recht op hadden.

Een bredere kijk

Wanneer een leerkracht bij een leerling thuis aanbelt, en de deur gaat niet open, is dat een beginpunt voor de hulpverlening en geen eindpunt. Waarom gaat de deur niet open? Heeft dat gezin misschien andere problemen waarvoor ze zich schamen? Op zo’n moment is het belangrijk dat de bestaande dienstverlening beter samenwerkt en informatie uitwisselt. Kind en Gezin kan een belangrijke rol spelen in dat proces, omdat ze bijna alle gezinnen bereiken. Ze zouden kunnen polsen of gezinnen recht hebben op verhoogde kinderbijslag, en of ze überhaupt wel kinderbijslag ontvangen. Proportioneel universalisme houdt dus ook in dat hulpverleners loskomen van vaste taken en een bredere kijk krijgen op wat kan en moet gebeuren. Dat kost tijd, geld en moeite – en bloed, zweet en tranen. Maar het is wel een manier om dienstverlening zo te organiseren dat het mattheuseffect stap voor stap verkleind wordt.